Ik zag dat de heidense kinderen, die Jezus zegende,
grotendeels met zulke bloemen versierd waren. De meisjes
waren, evenals de knaapjes, zeer kort en dun gekleed. Zeer kleine
en arme kinderen liepen zonder klederen, behalve een doek die
om hun middellijf gewonden was. De meisjes van beter gestelde
mensen droegen een voorschootje en hierboven een dun, licht,
geel, bijna doorzichtig rokje, dat nauwelijks tot aan de knieën
reikte en waarop, aan de gordel, aan de zoom en op nog andere
plaatsen zulke kunstbloemen genaaid waren. Daarenboven
hadden zij om borst en schouders een stuk dunne stoffe gekruist,
en om armen en hoofd meest kransjes van zulke wollen
kunstbloemen.
Ik geloof dat hier ook aan zijdeteelt wordt gedaan, want ik zag
bomen zorgvuldig tegen de muren uitgebreid, waarop vele
wormen kropen, zulke die zich in een cocon inspinnen, maar ik
weet niet of het wel eigenlijke, echte zijderupsen waren.
Wij zullen dan zien dat alle voortbrengselen van het eiland, welke K.
vermeldt, daar ook genoemd worden. Daaronder figureert ook de zijde.
Bloemen zullen later nog worden genoemd.
Dapper noemt Kytheria (= Chytrus) als de voornaamste plaats van de
zijdenijverheid, althans in zijn tijd, 1680.
In de 17e eeuw was de zijdenijverheid nog bloeiend.
Op Chytrus volgt het gewest tussen Pafos en Limassol in het zuiden
(Cyprus, 42, 52, 92).
‘The Island of Cyprus’ laat deze nijverheid onvermeld, maar in ‘Larousse’
wordt de moerbezieboom, die de zijdeworm voedt, onder de Cyprische
gewassen gerekend.
Voor andere producten kan men het art. Cyprus nazien.
Fascikel 25
2448
|