Zij ondervroegen Hem betreffende een verhaal dat onder de Joden
over Elias in omloop was en volgens hetwelk hij een wolk, die
een Maagd zou geweest zijn, uit de zee had zien opstijgen.
(Klaarblijkelijk is het verhaal bedoeld uit I Kon. 18, 42-46 en
door K. beschreven in fasc. 2, nr. 31).
1 Koningen 18
42. Toen ging Achab heen om te eten en te drinken. Elia echter klom naar de hoogte van de
Karmel, boog zich ter aarde en legde zijn aangezicht tussen zijn knieën.
43. Daarop zeide hij tot zijn knecht: Klim omhoog, zie uit naar de zeekant. Hij klom omhoog en
zag uit, maar zeide: Er is niets. Daarop zeide hij: Ga weer. Tot zevenmaal toe.
44. Bij de zevende maal nu zeide hij: Zie, een wolkje als eens mans hand stijgt op uit de zee.
Toen zeide hij: Ga heen, zeg aan Achab: Span in en daal af, laat de stortregen u niet ophouden.
45. Toen, in een oogwenk, werd de hemel zwart van wolken en wind, en viel er een zware
stortregen. Daarop reed Achab weg en ging naar Jizreël.
De oude schrijvers hebben rondom de ware en valse gebeurtenissen uit
haar leven, vooral rond haar geboorte en dood op de leeftijd van 62 jaar,
allerlei verhalen gesponnen. Op deze fantastische bijzonderheden gaan wij
natuurlijk niet in.
De Assyriologen gissen dat Semiramis de Griekse vorm is van de naam
Sammoeramat, gemalin van de Assyrische koning Sjamsji-Adad V (823-
810). Dit is misschien dezelfde naam als Djemsjid, waarover verder sprake
zal zijn, en die wij om deze reden hier vermelden.
(Voor de letterverwisseling en de verwantschap van medeklinkers, ‘b’, ‘dz’,
‘dj’, ‘dzj’, ‘ds’, cfr. fasc. 5, nr. 123, voetnoot 275).
Wij lezen bij de geograaf Dapper (Assyrië, 259-261):
“Volgens Strabo voerde Semiramis, niet alleen te Babylon, maar door het
hele land grootse bouwwerken uit, want men toonde hem overal de door
haar uitgevoerde dijken van Semiramis, overal muren en vestingen,
waterleidingen, trappen, grachten, wegen en bruggen.”
“De geschiedenis durft de wonderbare krijgsondernemingen van Semiramis
noch waarborgen, noch negeren.” (Géogr. univ. V, 137).
Hier achten wij op zijn plaats het volgende citaat: “De H. Katarina van
Salamis bestreed de afgodendienst door aan te tonen dat al die
zogenaamde goden eenvoudige stervelingen geweest zijn, die hun roem
verworven hadden door een eindeloze reeks van misdaden en schrikkelijke
ondeugden; dat de duivel, de vader van de leugen, de uitvinder was van al
die bijgelovigheden, die rondom hun persoon gesponnen waren en waarvan
de heidense wijsgeren zelf de waardeloosheid inzagen.” (Pet. Boll. T. 13,
blz. 591).
“Die bijgelovigheden waren ontstaan,” zegt ook K., “onder de invloed van
een helse macht, van duivelse openbaringen en inwerkingen.”
Fascikel 25
2464
|