liggen, want rondom Chytrus liggen meer dergelijke
verzamelingen van huizen die op dorpen gelijken699.
Dit huis is zeer aanzienlijk en heeft aan de ene zijde terrassen,
waarvan de muren bruin zijn, alsof ze met olieverf of hars
bestreken waren. Maar is dat soms niet de natuurlijke kleur van
de steen? Er staan planten en prieeltjes op. (Planten in bakken en
loofhutten, waaruit blijkt dat hier dakterrassen bedoeld zijn).
Daarenboven is het huis met een omlopende zuilengang, een open
gaanderij omgeven. Bij het huis staan ook prachtige bomen.
In de omgeving zijn wijngaarden en een plaats vol grote stukken
bouwhout, in de beste orde gerangschikt; het zijn vooreerst
enorme en dikke stammen, voorts stukken hout in allerhande
vormen; en dit is alles zo gestapeld, dat men er tussendoor kan
gaan; ik meen dat het bestemd is voor de scheepsbouw. Zij
hebben ook van die lange wagens, niet breder dan het hout (of de
bomen) en met dikke wielen, die, naar ik meen, van ijzer zijn; ze
worden door ossen getrokken, die wijd uit elkaar ervóór
gespannen zijn. Niet ver van hier ziet men een zeer schoon woud.
De vader van Barnabas is een weduwnaar; zijn zuster woont met
enige dienstmeiden in de buurt en bestuurt zijn huishouding, zoals
zij nu ook voor de maaltijd zorgde. Noch Jezus’ heidense
begeleiders, noch de wijsgeren van Salamis gingen mee ter tafel,
omdat het een sabbatmaaltijd was, maar zij wandelden in de open
galerij of zuilengang en aten uit de hand, en luisterden
699 Barnabas’ huis aan de westzijde. – Het oude Chytrus ligt bijna 1 km ten
oosten van het huidige Kythrea; we mogen dus aannemen dat dit huis,
indien het nog bestond, deel uitgemaakt zou hebben van het huidige
Kythrea.
Chytrus was door zulke gehuchten of dorpen omgeven. Ook nu nog ziet
men rond Kythrea meerdere dorpen zonder naam, vooral aan de zuidkant;
wellicht een situatie gelijk in Jezus’ tijd.
Wij zien hier ook meisjes op de maaltijd verschijnen en de wijsgeren voelen
zich in het binnenhof tot onder de zuilengangen als thuis (zie hierover fasc.
16, nr. 656, voetnoot 306).
Fascikel 25
2515
|