1304.
14 mei = 27 Ijjar. –
Toen ik deze namiddag om 3 uur mijn geweldige oogpijnen bijna niet
meer kon uitstaan noch verzachting vinden – het was alsof men er
met hamers op sloeg – begon ik te bidden en ik voelde enige
verzachting in mijn foltering en ik zag dan in wakende toestand het
volgende.705
Rond de doopvijver ten noorden van Chytrus stonden mannen die
hem eerbiedig toedekten. Vele andere toehoorders en gedoopten
wandelden dooreen en schenen op het punt te staan van elkander
te scheiden en zich in verscheidene richtingen op weg te begeven;
zij schenen slechts nog weerhouden te zijn door enige reizende
Joden, die met opgeschorte kleren en met stokken in de hand daar
juist aankwamen en ergens naar informeerden.
Hierop antwoordden enige van de aanwezigen, naar ik zag, terwijl
zij in noordelijke richting wezen: “De grote Profeet en Leraar
heeft van de vroege morgen tot de middag hier geleraard en zijn
leerlingen hebben gedoopt (cfr. Joa. 4, 2), maar dan is Hij, na een
kleine maaltijd, met zijn leerlingen en 7 gedoopte wijsgeren van
Salamis, die richting opgegaan.”, en meteen wezen zij naar het
noordwesten. “Een paar uren geleden, vervolgden zij, hadt U
Hem hier nog gevonden. Nu is Hij langs daar op weg naar het
grote dorp Mallep. (Onzeker tastte K. naar de naam: Mallep,
Mallepo, Lapeto). Zeer zeker is Hij de beloofde Messias of ten
minste een profeet die de Messias moet voorafgaan (cfr. Joa. 1,
21. 25). Zulke onderwijzingen en wijsheid werden heel zeker
sinds het bestaan van de wereld door geen mensenmond
verkondigd.”
705 In dit nr. 1304 is er sprake van K.’s oogpijnen. Deze had zij
overgenomen van een roomse kardinaal en ze duurden van 3 november tot
Kerstdag. Voor deze datums, zie fasc. 24, nr. 1230.
K. zag een tweede maal een hele reeks visioenen van 21 oktober tot 4
januari 1824.
Fascikel 25
2534
|