5. Wat vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw ongesnoeide
wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor het land zijn.
6. De sabbatopbrengst van het land zal u tot voedsel zijn: u en uw slaaf en uw slavin, uw
dagloner en uw bijwoner, die bij u vertoeven.
7. Ook voor uw vee en voor het gedierte, dat in uw land is, zal de gehele opbrengst daarvan tot
voedsel zijn.
8. Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen van de
zeven jaarsabbatten negenenveertig jaren zijn.
9. Dan zult gij bazuingeschal doen rondgaan in de zevende maand op de tiende van de maand;
op de Verzoendag zult gij de bazuin doen rondgaan door uw ganse land.
10. Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners,
een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht
terugkeren.
11. Een jubeljaar zal dit vijftigste jaar voor u zijn, dan zult gij niet zaaien, en wat dan vanzelf
opkomt zult gij niet oogsten en dan zult gij de ongesnoeide wijnstok niet aflezen.
12. Want het zal u een jubeljaar zijn, heilig zal het u zijn; van de akker zult gij eten wat hij
opbrengt.
13. In dit jubeljaar zal ieder van u zijn bezitting terugkrijgen.
14. Wanneer gij iets aan uw volksgenoot verkoopt of iets van hem koopt, dan zal de een de
ander niet benadelen.
15. Rekening houdend met de jaren na een jubeljaar, zult gij het van uw volksgenoot kopen;
rekening houdend met de oogstjaren zal hij het u verkopen.
16. Bij een groter aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding hoger stellen; bij een
geringer aantal jaren zult gij de koopsom naar verhouding lager stellen: want het getal der
oogsten verkoopt hij u.
17. Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de HERE, uw God.
18. Zo zult gij mijn inzettingen opvolgen en mijn verordeningen nauwgezet in acht nemen; dan
zult gij veilig wonen in het land.
19. En het land zal zijn vrucht geven, zodat gij tot verzadiging eet en daarin veilig woont.
20. Wanneer gij zegt: wat zullen wij in het zevende jaar eten, zie, wij mogen niet zaaien noch
onze oogst inhalen –
21. dan zal Ik mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden, dat het u een opbrengst geve voor
drie jaren.
22. In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar;
totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Hij zegde in het bijzonder dat men zijn veld goed
moest bebouwen, opdat onze broeder, die het van ons
zou overnemen, onze liefde zou herkennen.
Na de maaltijd had Hij nog een gesprek met de
wijsgeren en enige Joden714.
714 In het jubeljaar kwamen verkochte, of in feite slechts verpachte, akkers
tot hun eigenaar terug. Het kon gebeuren dat iemand die een akker voor
Fascikel 25
2559
|