Van Derketo tot Semiramis zag ik 3 geslachten, waarvan het ene
de dochter van het andere was.
Ik zag Derketo, een grote, machtige vrouw, gekleed in een
dierenhuid met vele afhangende riemen en dierenstaarten en met
op het hoofd een muts vol vogelpluimen, met veel ander vrouw-
en mannenvolk, uit het gewest waar Babylon lag, oprukken.
Zij was altijd met profetieën, gezichten, stichtingen en offeranden
bezig en staakte nooit haar zwerftochten.
Zij leidden verschillende stammen met hun kudden met zich mee,
voorzegden goede woonplaatsen, richtten hoge, soms enorme,
ongelooflijk grote stenen als torens op. (Waarschijnlijk
reusachtige dolmen’s of natuursteenblokken, die met
godsdienstige bedoelingen geplaatst of opgericht werden). Zij
offerden daarop en pleegden ontucht.
Allen voelden zich tot haar aangetrokken; zij was nu hier, dan
daar en werd overal vereerd; zij had in haar toestanden van
duivelse verrukking een zeer late dochter ontvangen, die na haar
dood haar rol voortspeelde.
Ik zag geheel dit visioen meer op de effen grond in een vlakte,
waardoor beduid werd dat deze gruwel in zijn beginstadium was.
Ik zag haar eindelijk als een oud, vreselijk wijf in een soort van
stad aan de zee (nl. Askelon, 4 uren ten noorden van Gaza), ook
hier dus aan het water, haar toverij voortzetten en in een duivels-
extatische toestand voor al het volk verkondigen dat zij voor allen
sterven en zich opofferen wilde, dat zij niet bij hen kon blijven,
maar zichzelf in een vis zou veranderen en als zodanig altijd in
hun nabijheid zou zijn. Zij regelde ook de eredienst die men haar
moest bewijzen, en stortte zich daarop vóór al het volk in de zee.
In al deze profetieën mengden zich geheimenissen en allerlei
betekenissen in verband met de aard van het water, enz. Ik zag
dat ook spoedig daarna zich een vis verhief (door tovermacht of
duivelse tussenkomst), en dat het volk hem met allerlei offers en
Fascikel 25
2470
|