35. Ook een knop onder het eerste paar armen, die uit hem voortkomen, en een knop onder
het tweede paar armen, die uit hem voortkomen, en een knop onder het derde paar armen, die
uit hem voortkomen; (aldus) bij de zes armen, die uit de kandelaar uitsteken.
36. De knoppen en de armen zullen uit hem voortkomen, terwijl het geheel één gedreven werk
van louter goud is.
37. Gij zult er zeven lampen voor maken en men zal die lampen erop zetten en het licht laten
vallen naar de voorkant.
38. Zijn snuiters en zijn bakjes zullen van louter goud zijn.
39. Van een talent louter goud zal men hem maken, met al dit gerei.
40. Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is.
***
Exodus 26
De tabernakel
1. De tabernakel zult gij maken van tien tentkleden; van getweernd fijn linnen, blauwpurper,
roodpurper en scharlaken, met kunstig geweven cherubs zult gij ze maken.
2. De lengte van elk tentkleed zal achtentwintig el zijn en de breedte van elk tentkleed vier el:
eenzelfde maat voor al de tentkleden.
3. Vijf van de tentkleden zullen verbonden zijn aan elkander, en nog eens vijf tentkleden zullen
verbonden zijn aan elkander.
4. Ook zult gij blauwpurperen lussen maken op de rand van het ene tentkleed aan het einde,
aan het ene stel, en evenzo zult gij doen op de rand van het laatste tentkleed aan het andere
stel.
5. Vijftig lussen zult gij maken op het éne tentkleed en vijftig lussen zult gij maken aan het
einde van het tentkleed, dat tot het andere stel behoort, zodat de lussen tegenover elkaar
staan, de éne tegenover de andere.
6. En gij zult vijftig gouden haken maken en de tentkleden aan elkander door de haken
verbinden, zodat de tabernakel één geheel is.
7. Ook zult gij tentkleden van geitehaar maken tot een tent over de tabernakel, elf tentkleden
zult gij maken.
8. De lengte van elk tentkleed zal dertig el zijn en de breedte van elk tentkleed vier el:
eenzelfde maat voor de elf tentkleden.
9. Gij zult vijf van de tentkleden afzonderlijk verbinden en zes van de tentkleden afzonderlijk,
en gij zult het zesde tentkleed dubbel leggen, aan de voorkant van de tent.
10. Gij zult vijftig lussen maken op de rand van het ene tentkleed, het laatste aan het ene stel,
en vijftig lussen op de rand van het tentkleed, aan het andere stel.
11. Gij zult vijftig koperen haken maken en de haken in de lussen steken en de tent
samenvoegen, zodat zij één geheel is.
12. Wat het overhangende betreft, dat overhangt aan de tentkleden der tent, de helft van het
overhangende tentkleed zal overhangen aan de achterkant van de tabernakel.
13. Een el aan deze zijde en een el aan gene zijde van wat overhangt in de lengte van de
tentkleden der tent zal overhangen aan de zijde van de tabernakel, aan deze en aan gene zijde,
om haar te bedekken.
14. Ook zult gij een dekkleed voor de tent maken van roodgeverfde ramsvellen, en een
dekkleed van tachasvellen daaroverheen.
15. Gij zult de planken voor de tabernakel maken van acaciahout, rechtopstaande;
16. tien el zal een plank lang zijn en anderhalve el breed.
17. Elke plank zal twee tappen hebben, zodat zij aan elkaar kunnen worden verbonden; zo zult
gij met al de planken van de tabernakel doen.
18. Gij zult de planken voor de tabernakel maken, twintig planken aan de zuidkant.
19. En veertig zilveren voetstukken zult gij maken onder de twintig planken, twee voetstukken
onder de ene plank voor haar beide tappen, en twee voetstukken onder de andere plank voor
haar beide tappen.
Fascikel 25
2512
|