Eerst leerde Jezus in het algemeen over de plichten
van de huwelijke staat, en in het bijzonder over de
plichten van de vrouwen. Zij moesten naar de ogen
van de man zien, en buiten dit de ogen neergeslagen
houden. Hij prees de gehoorzaamheid,
ootmoedigheid, kuisheid, naarstigheid en de goede
opvoeding van de kinderen aan.
Nadat de vrouwen weggegaan waren om in Leppe de maaltijd
gereed te maken, bereidde Jezus de mannen tot de doop
voor; Hij sprak over Elias, over de grote droogte van
het land in die tijd en over de regenwolk, waarom
Elias had gebeden, en die hij uit de zee had zien
opstijgen.
Ook heden hing dicht bij de aarde zulk een mistwolk gelijk
onlangs, en men kon niet ver om zich heen zien.
Jezus zei dat de droogte ten tijde van Elias een straf
van God was voor de afgoderij van Achab (I Kon. 17, 1).
Toen was tegelijkertijd een verschrikkelijke dorheid en
droogte in de harten ontstaan, want de genade en
zegen hadden zich teruggetrokken.
Hij vertelde hoe Elias zich bij de beek Krit verborgen
had gehouden en hoe de vogel hem spijs had
gebracht; voorts hoe hij de afgodendienaars op de
Karmel had beschaamd en verslagen en hoe de wolk
daarna opgestegen was en alles door de regen had
verkwikt (I Kon. 18; fasc. 2, nr. 31).
Jezus vergeleek deze regen met de doop en
vermaande hen zich te bekeren, en niet, gelijk Izebel,
in zonden en in de dorheid en ongevoeligheid des
harten te blijven na de val van deze doopregen. Hij
legde dit alles breedvoerig uit.
Fascikel 25
2565
|