1972.
De deur (van de grafcel) is van koper of van een ander metaal en
bestaat uit 2 vleugels die men bij het openen aan weerskanten
tegen de wand ter zijde aanlegt. Deze deur heeft geen loodrechte
stand, maar ligt een weinig schuin tegen de nis en reikt beneden
tot zo dicht tegen de grond, dat een ervoor gelegde steen belet
haar te openen. De hier toe bestemde steen161 ligt thans nog vóór
de ingang van de spelonk en zal pas na de graflegging van de
Heer binnengewenteld en vóór de gesloten deur van de grafnis
gelegd worden. Het is een grote, zware steen met een zekere
afronding aan de kant die tegen de deur moet liggen, daar de
rotswand aan weerskanten van de deur ook niet geheel
rechthoekig of loodrecht is. Om deze dubbele deur weer te
openen is het niet nodig de steen weer geheel buiten de spelonk te
wentelen, wat ook zeer moeilijk zou gaan, gezien de beperkte
ruimte in de spelonk, doch men bevestigt aan enige ringen,
waarvan de steen voorzien is, een van het plafond of gewelf
neergelaten ketting en dan rukt men de steen door het optrekken
van de ketting naar de ene zijde van de spelonk van de deur weg,
doch hiertoe worden de verenigde krachten van meerdere mannen
vereist.
161 De hier toe bestemde steen. – Verder blijkt dat dit geen ronde steen was
als een schijf of wiel, dat men ervoor rolde, volgens een veel verspreid
gebruik, maar een blok. Zulke sluitblokken waren eveneens in gebruik.
Was die steen een schijf geweest, dan zouden de vrouwen die op
paasmorgen naar het graf gingen waarschijnlijk niet gezegd hebben:
“Wie zal de steen voor ons weg wentelen?” (Mk. 16, 3).
De Evangelist voegt er aan toe: “Want hij was zeer groot.” (v. 4).
Over een begraafplaats te Modin, vaderstad van de Makkabeeën, zegt
Guérin: “Op het hoger rotsvlak liggen verspreid een dozijn grote
steenblokken uit één stuk van bijna 2 m lang en 1 m breed; ze zijn bestemd
om de ingang van de overige grafkamers te sluiten, die horizontaal in de rots
uitgehouwen zijn; enige bevinden zich nog op hun plaats; andere zijn er door
grafschenners van verwijderd.” (D.B. Modin, k. 1183, 1187).
Om zulk een steen te verplaatsen, laat hij nog even kleiner zijn, worden wel
de verenigde krachten van meerdere mannen gevergd.
Fascikel 32
602
|