2033.
Nu eerst zag ik de wachten die daar verspreid te gronde lagen, van
hun bewusteloosheid bekomen. Zij stonden op, namen hun lansen
en lantaarnen, die vóór de ingang op stangen gebrand en niet
alleen de omtrek, maar ook het binnenste van de grafspelonk
verlicht hadden, en ik zag hen bang en ontsteld uit de tuin lopen
en zich stadwaarts naar de Kalvariepoort begeven.
Ondertussen had Magdalena de H. Vrouwen gevonden, hun
verteld dat zij Petrus gewaarschuwd had en dat zij zo straks de
Heer in de tuin gezien had en aanstonds daarop de engelen in de
grafspelonk. De vrouwen antwoordden dat ook zij de engelen
gezien hadden (nr. 2029). Hierop snelde Magdalena naar de stad
langs de grote naburige Golgotapoort (Joa. 20, 18), en de vrouwen
keerden nog eens terug naar de tuin, wellicht met de hoop de
apostelen daar nog te ontmoeten. Ik zag dat de wachten voorbij
hen gingen en hun ondertussen enige woorden toespraken.
De H. Vrouwen waren nauwelijks op een kleine afstand van de
tuin gekomen of, op hen toetredend verscheen hun Jezus,
gekleed in een wijd golvend wit gewaad, dat zelfs
over zijn handen neerhing en Hij sprak: “Wees
gegroet!”
Zij sidderden en zonken op hun knieën neer aan zijn voeten, als
om deze te omvatten. Ik herinner me toch niet duidelijk, gezien te
hebben dat zij dit werkelijk hebben gedaan. Maar ik zag dat de
Heer enige woorden tot hen sprak, met zijn hand in
een bepaalde richting wees en verdween. (Zie vooral
Matteüs 28, 9-10; ook Lk. 24, 9-11; Mk. 16, 11).
Hierop liepen de H. Vrouwen met spoed door de Bethlehemspoort
opwaarts naar de Sionsberg om aan de leerlingen in het Cenakel
te melden dat zij de Heer gezien hadden en dit van Hem
vernomen hadden. Aanvankelijk echter weigerden de leerlingen
geloof te hechten, zowel aan de woorden van deze vrouwen als
vroeger aan die van Magdalena. In afwachting dat Petrus en
Fascikel 32
726
|