Bij het graf worden wachten opgesteld
(Mt. 27, 62-66).
1993.
Joodse Pasen; 31 maart; Sabbat; Paaszaterdag. –
In de nacht van vrijdag op zaterdag zag ik Kaïfas en de Joodse
overheden beraadslagen over wat hun, naar aanleiding van de
wonderbare gebeurtenissen en met het oog op de
gemoedsstemming van het volk, te doen stond.
Nog in de nacht trokken zij naar Pilatus en zeiden hem:
“Wij herinneren ons dat die volksverleider bij zijn leven gesnoefd
heeft dat Hij na 3 dagen uit zijn graf zou opstaan. Gelast dus dat
het graf tot de derde dag bewaakt worde om het zijn aanhangers
onmogelijk te maken zijn lijk te komen stelen en dan onder het
volk het gerucht te verspreiden dat Hij van de doden verrezen is.
Dit tweede bedrog zou nog noodlottiger zijn dan het eerste.”
Pilatus weigerde zich nog langer met die zaak in te laten en hij
sprak nors en ongeduldig: “Gij beschikt zelf over een wacht; gaat
zelf het graf bewaken zo goed als gij kunt!” Hij gaf hun Kassius
mee, die alles in het oog moest houden en hem dan verslag moest
komen uitbrengen.
Ik zag hen hierop nog vóór zonsopgang met hun twaalven
optrekken. De soldaten die hen vergezelden, waren niet gekleed
als Romeinen; het waren tempelwachten en zij schenen mij een
soort lijftrawanten te zijn. Zij namen lantaarnen op stokken mee
(fasc. 29, nr. 1808, voetnoot 28) om in het nachtelijk duister alles
te kunnen onderscheiden en licht te hebben in de grot waarin het
pikdonker was.
1994.
Bij hun aankomst vergewisten zij zich eerst en vooral van de
aanwezigheid van het lijk en spanden daarna een band horizontaal
vóór de deur van de grafcel en van deze band lieten zij een tweede
band lopen naar de zware voorgewentelde steen aan de voet van
Fascikel 32
641
|