Ik vergezelde haar op geheel die weg, deed in de mate van mijn
krachten al haar handelingen na en voelde mee wat zij ondervond.
Zij zette haar weg voort tot op Kalvarië en toen zij de berg
naderde, bleef zij op eenmaal staan en terwijl ik schouwde, was
het mij als trad het heilige gemartelde lichaam van
Jezus met al de tekenen van zijn wonden de H.
Maagd tegemoet.
Een engel ging zijn verschijning vooraf en de 2 aanbiddende graf-
engelen waren ieder aan een zijde van Jezus en een grote schaar
van verloste zielen vormde zijn gevolg.
Het lichaam bewoog zichzelf niet, maar was als een
wandelend of zwevend lijk, met licht omgeven, en ik
hoorde een stem die er van uitging en aan zijn
Moeder verkondigde wat Hij in het voorgeborchte had
volvoerd, en hoe Hij nu aanstonds verheerlijkt uit het
graf zou verrijzen en levend tot haar komen. Zij
moest op Hem wachten bij de Kalvarieberg aan de
steen waar Hij gevallen was199.
199 Maria moest op Jezus wachten bij de steen. – Dit schijnt wel het rotsvlak
te zijn, dat nu de vloer vormt van de franciscaanse Maria-kapel, ongeveer 25
m ten noorden van de H. Grafkapel, juist buiten de omtrek of cirkel van de
grootse rotonde, aangeduid door het getal 26 op het grondplan van de H.
Grafkerk, dat wij verder zullen geven.
De vloer is 4 treden hoger dan het gelijkvloers van de basiliek, wat wel het
gevolg is van een hoger niveau van de rotsbodem op deze plaats. Jezus
zou dus deze steen of rotsvlak hebben bedoeld.
Ook draagt deze kapel de naam van Maria en hier lokaliseert de traditie de
verschijning van de verrezen Jezus aan zijn Moeder: “Deze plaats is aan het
noordeinde van de kerk tegenover de ingang die in de zuidwand is. Het is
een platform of terras met een steen, waarop de engel (of Jezus zelf), die
Jezus’ Verrijzenis aan Maria aankondigde, gestaan zou hebben. Men
bereikt het platform, waarop die steen ligt, met enige treden.” (Géographie
universelle V, 96-97) met 4 treden, volgens Janssen (blz. 134).
“Waar Jezus de laatste keer gevallen was.”, bepaalt K. nader. Jezus was
het laatst gevallen aan de noordkant van Kalvarië, maar zulke aanduidingen
Fascikel 32
708
|