vergoten werd op de plaats waar de eerste Adam, die gezondigd had,
met zijn schuld begraven lag.”
-
“Juist om deze reden”, kunnen de voorstanders van de traditie
antwoorden, “kan God beschikt hebben, dat de schedel van Adam daar
begraven werd, opdat hij, die het eerst had gezondigd, ook het eerst
door Jezus’ bloed besproeid en verlost zou worden. Ook God gaat toch
graag, evenals Jezus, figuurlijk te werk. Hij beschikte dat de schuld van
Adam als het ware daar zou zijn, waar ze vernietigd zou worden.”
-
“Ik verdiep me graag in de studie van de tradities, zegt Mislin (II, 203).
Welnu, het resultaat van mijn navorsingen in de documenten die op deze
kwestie betrekking hebben, is, dat ik het voor waarschijnlijk houd, dat
Adam te Hebron in de grafspelonk van Abraham (Makpela) begraven is
en dat zijn hoofd of schedel, na lang in het bezit van de Patriarken
geweest te zijn, in de grond van Kalvarië beland is. Vooral het
getuigenis van de H. Basilius is zeer indrukwekkend.”
-
Guérin noemt deze meningen een traditie van de Kerk.
Na de voornaamste punten ervan vermeld te hebben, nl. dat Adam na
zijn val een onderkomen zocht in Judea, waar hij ook gewoond heeft en
begraven werd (cfr. fasc. 14, nr. 532), dat zijn schedel in de Kalvarieberg
terecht gekomen is, vanwaar de berg zijn naam gekregen heeft, dat Noë
de rustplaats van zijn schedel kende en die kennis na de zondvloed aan
de mensen of zijn familieleden meedeelde, vervolgt hij: “Wat daar ook
van zij, de kleine absis (= gewelf, kerkgewelf) van de kapel van Adam in
de Kalvarierots, die doorgaat voor het oude graf van Adam, bevindt zich
vlak onder de holte waarin het kruis opgericht was, zodat het bloed van
het goddelijk slachtoffer door de rotsspleet op het hoofd van de eerste
mens heeft kunnen neervloeien, indien het zich daar nog bevond, want
de spleet in de Kalvarierots dringt door tot in die kleine absis.” (Terre
sainte, blz. 106).
Zoals wij het reeds deden opmerken in verband met feiten uit apocriefe
geschriften, zo heeft ook K. hier een eigen interpretatie van de feiten,
waardoor zij bewijst haar eigen visioenen en niet de meningen van anderen
of tradities slaafs weer te geven.
Haar woorden: “Ik zag Elizeüs in de diepte afdalen, doch ik weet niet meer of
hij dit lichamelijk deed of in visioen.”, veroorloven ons het gebeuren
symbolisch te verklaren.
Ik elk geval is het onmogelijk het laatste woord te zeggen over de waarde of
waardeloosheid van de betreffende traditie.
Fascikel 32
658
|