met eerbied197. Zij verkeerde in een toestand van verrukte liefde,
zag al het heilige rondom haar helder en lichtend en ging geheel
op in liefde en aanbidding198.
197 Wat K. hier zeer juist beschrijft, is een oosters vererings- en
aanbiddingsgebaar. Men brengt de hand aan een beeld of heilig voorwerp
en dan brengt men de hand aan de mond en kust ze.
In Indië strijkt men het binnenste van de hand, de vingers of handpalm aan
een afgodsbeeld en dan brengt men de hand aan de mond als om een groet
te geven: “Je zou moeten zien hoe hoogstudenten als om strijd dit gebaar
verrichten”, zei een Indisch missionaris, “wanneer zij de afgoden aanroepen
en vereren om hulp en welslagen te bekomen in hun examens.”
Soms ook brengt men de hand niet aan eigen mond, maar aan de mond of
hoofd van een kind, wanneer b.v. ouders dit gebaar verrichten. Bekeerde
heidenen behouden dit gebaar en passen het toe op christelijke beelden.
In ‘Waar Jezus leefde’ beschrijft Dr. J. Keulers hoe hij in de H. Grafkerk
getuige was van de levendige eerbied van de inlandse christenen voor alles
wat zij in die kerk zagen. Zij kusten de vloer, de kolommen, altaren en
schilderijen. “Wanneer het een bijzonder heilig voorwerp gold, was kussen
niet meer voldoende, maar zij begonnen het te betasten, het te bewrijven en
dan streken zij met hun hand hun aangezicht en borst, als wilden zij alle
heiligheid die aan dat voorwerp kleefde, op zichzelf overbrengen. Bij het H.
Graf kende hun eerbied geen grenzen. Schreiend wierpen zij zich ter aarde
en baden met een innigheid die ons diep ontroerde.” (blz. 82-83).
Uit het leven van de Libanese heilige kluizenaar Makhloef: “De bijgebrachte
zieke raakt de borst van de dode kluizenaar aan en wrijft dan over zijn eigen
verdorde ledematen, zoals men in het Oosten gewoon is te doen met de
iconen of beelden. Een paar minuten later is hij wonderbaarlijk genezen en
keert te voet naar zijn dorp terug.” (blz. 72).
In de moskee el-Aksa aan de zuidkant van het Tempelplein ziet een pelgrim
de moslims hun gebed verrichten bij de kibla’s of heilige nissen.
“Als ze klaar zijn met hun gebed, verhaalt hij, lopen zij naar de kibla; zij
bestrijken de nis met hun vlakke hand en vegen daarna met die hand over
hun aangezicht en lichaam.” (Naar J. Bertrand, in ‘t Boek der Boeken, 1958,
blz. 891). Zoals hier uit K.E. blijkt, is dit een zeer oud gebruik.
198 De heilige plaatsen schenen lichtend. – Een verschijnsel waarmee K.
vertrouwd is, want al het heilige, vooral de relikwieën verschenen haar met
licht omgeven en stralen .
Zo zag hier ook Maria elk druppeltje bloed, door Jezus op de weg verloren,
misschien ook de stenen die zijn voeten betreden hadden, licht uitstralen.
Fascikel 32
707
|