nog een korte tijd om in de tuin te gaan. Kassius, die, na het graf
verlaten te hebben, tot nog toe in de omgeving gebleven was,
spiedend of hij Jezus nergens zou ontwaren en speciaal of Jezus
aan de thans naderende vrouwen niet zou verschijnen, ging nu
snel door de poort waardoor Jezus met zijn kruis uit de stad
gegaan was, om aan Pilatus verslag uit te brengen van wat Hij
gezien had.
In het voorbijgaan deelde hij met weinige, algemene woorden aan
de vrouwen mee wat hij gezien had en hij moedigde hen aan om
zichzelf te gaan overtuigen. Nu vatten de vrouwen moed en
traden samen de tuin in en toen zij, nog steeds vol vrees, de
voorkamer binnengetreden waren, stonden daar vóór hen de 2
graf-engelen in wit schitterend priestergewaad. De vrouwen
drongen aanvankelijk tegen elkander van schrik en hielden hun
aangezicht dat zij in hun handen verborgen, naar de grond
neergewend (Lk. 24, 5).
Een van beide engelen zei echter tot hen: “Weest niet bevreesd,
gij zoekt de Gekruisigde, maar Hij is niet meer hier; Hij leeft, Hij
is verrezen, Hij heeft het graf van zijn dood verlaten!”
In eigen persoon toonde de engel hun de ledige plaats en gaf hun
opdracht aan de leerlingen te gaan zeggen wat zij gezien en
gehoord hadden (Mt. 28, 7; Mk. 16, 7).
Jezus zou zijn leerlingen voorgaan naar Galilea en
dezen moesten zich de woorden herinneren, die de
Heer in Galilea tot hen gesproken had:
”De Mensenzoon moet in de handen van zondaars
overgeleverd en door hen gekruisigd worden, maar
de derde dag zal Hij verrijzen.”
Na deze woorden verzwonden de engelen. Bevend en sidderend,
doch tevens vol ongekend geluk bekeken zij het graf, de doeken
en de windsels en weenden van vreugde en gingen dan op weg in
de richting van de Kalvariepoort (Mt. 28, 5-8; Mk. 16, 6-7; Lk.
24, 5-9). Zij waren nog niet van hun angst bekomen en haastten
zich niet naar de stad, bleven hier en daar staan en zagen rond of
Fascikel 32
718
|