Terwijl de vrienden van Jezus, de H. Vrouwen en Maria in het
Cenakel rouw hielden, zich aan hun droefheid overgaven, de dood
van hun goddelijke Meester beweenden, hebben wij enige
uitweidingen nagegaan, door Brentano bij het boek gevoegd,
omdat ze een zeker verband houden met de kruisiging en dood
van Jezus. Vooral is de kennismaking met Jozef van Arimatea,
met Longinus en Abenadar zeer meegevallen; ze zijn intieme
vrienden van ons, beminnenswaardige personen in onze ogen
geworden. Eens te meer is er ook uit gebleken hoe waarachtig de
zienersgave van Katarina is, in weerwil zelfs van sommige
elementen in haar visioenen, waarvan we niet weten of ze
concreet of symbolisch te verklaren zijn, maar dit doet niets af aan
de waarde van de rest van haar historische beschouwingen. En
deze rest is voorwaar geen kleinigheid.
***
nl. op het punt de traditie als onbetrouwbaar te bestempelen, maar deze
vergissing of onzekere voorstelling kwam er niet door.
De Saragossenen en de Spanjaarden in het algemeen doen de stichting
van de christelijke Gemeente te Saragossa tot de apostel Jakobus
teruggaan. In deze stad is de traditie bewaard van een verschijning van
Maria aan Jakobus, nog tijdens haar leven, terwijl Jakobus aan de
stroom bij de stad in zielenood bad; zij verscheen staande op een zuil en
vandaar deze titel: Onze-Lieve-Vrouw van de pilaar, ‘del Pilar’,
waaronder Maria te Saragossa vereerd wordt.
De inhoud van het feit stemt volkomen overeen met de voorstelling die
K.E. er van geeft; zij verhaalt de verschijning in een schets van het leven
van Jakobus de Meerdere.
Nog staat in een kapel te Saragossa, ter herinnering aan deze
verschijning, op een zuil van jaspis of roodgekleurde en geaderde
edelsteen een beeld van Maria. De kapel heeft 5 koepels, dus een
oosters karakter, wat een overblijfsel of navolging schijnt te zijn van de
eerste kapel in oosterse trant. De kapel vormt het koor van de prachtige
en kunstrijke bedevaartkerk, die nog een voorname plaats onder de
mariale genadeoorden inneemt en een eeuw geleden in aanzien
onmiddellijk op Loreto volgde (cfr. Stadt Gottes, 1903, blz. 506-511).
***
Fascikel 32
682
|