schoot zou dragen, die gisteren als het ware Paaslam zo
gruwzaam geslachtofferd was.
De tempel was open volgens HET GEBRUIK VAN DIE DAG.
Hij was met lampen verlicht en zelfs het voorhof van de priesters
was voor het volk toegankelijk, zoals ieder jaar in de morgen van
Pasen (cfr. fasc. 1, nr. 23, voetnoot 49; fasc. 7, nr. 199, voetnoot
421). Er waren echter bijna geen mensen in de tempel, behalve
dan enige bewakers en dienaars. Bijna alles lag daar nog ordeloos
en woest ten gevolge van de vreselijke catastrofe van gisteren.
Het verschijnen van doden had de tempel verontreinigd en bij het
zien van die verwoesting moest ik telkens weer denken: “Hoe
krijgen zij dat allemaal weer in orde?”
1996.
Simeons zonen en de neven van Jozef van Arimatea, die wegens
de gevangenneming van hun oom veel verdriet hadden,
ontmoetten de H. Maagd en leidden haar met haar gezelschap
overal rond, want zij hadden het toezicht in de tempel.
Vol schrik, zwijgend en aanbiddend bezichtigden zij die
getuigenissen en tekenen van God, die verwoesting en verwarring.
Slechts nu en dan vertelden de gidsen die Maria en haar
gezelschap rondleidden, met weinige woorden het een en ander
over de gebeurtenissen van gisteren.
Ik zag dat nog bijna niets van de verwoestingen die gisteren
veroorzaakt waren, hersteld of weggeruimd was. Op het punt
waar de voorzaal en het Heilige van de tempel zich verenigen,
waren de muren zo uit elkaar geweken, dat men wel door de
scheur had kunnen dringen; ja, zolang na de ramp dreigden ze nog
in te storten. De drempel boven het gescheurde voorhangsel van
het Heilige was gezakt; de zuilen die hem droegen, waren boven,
naar buiten toe, uit hun stand geweken en de helften van het
voorhangsel dat middendoor van boven naar onder doorgescheurd
was, hingen links en rechts ter zijde neer.
Fascikel 32
644
|