Petrus, Jakobus de Meerdere en Jakobus de Mindere ontmoetten
Jozef en Nikodemus in de stad; zij weenden samen, doch Petrus
met meer droefheid en hevigheid dan de anderen; hij was onmatig
bedroefd, omarmde onder tranen de anderen, beschuldigde
zichzelf en jammerde omdat hij bij de dood van de Heer niet
aanwezig was geweest, en tenslotte bedankte hij de raadsheren
ervoor, de Heer in hun eigen graf eervol te hebben begraven; zij
waren allen overstelpt van smart en bijna uitzinnig. Zij spraken af
dat men op hun aankloppen het Cenakel zou openen en de
apostelen gingen verder op zoek naar de overige, overal
verspreide leerlingen.
Later zag ik de H. Maagd en haar vriendinnen aan de poort van
het Cenakel komen, aankloppen en binnen gelaten worden.
Ook Abenadar werd binnen gelaten en achtereenvolgens de
meeste apostelen en verschillende leerlingen. De H. Vrouwen
zetten al het gerei, dat zij van Kalvarië meegebracht hadden, op
zijn plaats terug en begaven zich naar de afzonderlijke woning
van de H. Maagd. Daar brachten zij enige minuten door met
wenen en zuchten en wisselden enige gedachten over het
gebeurde.
De mannen deden nu andere klederen aan (nl. witte
sabbatklederen) en begonnen de rustdag te vieren (eerste
sabbatoefening de vrijdagavond). Ik zag hen in witte klederen en
gegordeld onder de lamp staan. Daarna aten zij nog
lammerenvlees in het Cenakel. Het gebeurde zonder ceremoniën
en aan verscheidene tafels. Dit was het paaslam niet, want dit
hadden zij reeds gisteren gegeten; zij waren allen in de grootste
neerslachtigheid en droefheid gedompeld. Het waren 20 man
ongeveer.
Een van de H. Vrouwen ontstak eveneens een hanglamp in het
midden van een ruime zaal van de woning van Maria. Onder deze
lamp traden de vrouwen rondom de H. Maagd bij elkaar en zij
baden koorsgewijs in grote droefheid en met diepe ingetogenheid.
Hierop namen zij hun avondmaal.
Fascikel 32
636
|