de armen en knieën aan de kruisstam en insgelijks zijn armen met
linnen banden onder de handen aan de dwarsbalken vast. Daarna
plaatsten zij een stift of bout op de spitsen van de nagels aan de
achterkant van het kruis en dreven de nagels uit hun gaten. De
handen van Jezus werden door die slagen niet erg geschokt; de
nagels vielen gemakkelijk uit de wonden, want deze waren door
de zwaarte van het lichaam tamelijk wijd opengescheurd; ook het
lichaam zelf, dat door het lijnwaad opgehouden was, drukte met
zijn gewicht niet meer op de nagels. Het benedenlichaam, dat bij
Jezus’ dood door de knieën gezakt was, rustte nu getild in zittende
houding, ondersteund als het was door het linnen laken; dit had
men immers boven op de dwarsbalken stevig vastgemaakt.
Terwijl nu Jozef de nagel uit de linkerhand dreef en daarna deze
arm met een windsel behoedzaam tegen het lichaam liet
neerzinken, bond Nikodemus de rechterarm van Jezus op gelijke
wijze aan de kruisarm, alsook het met doornen gekroonde hoofd
dat op de rechterschouder neergezonken was en dat hij in die
houding liet. Vervolgens dreef hij de nagel uit de rechterhand,
maakte de arm los en liet hem eveneens met een lijnwaden band
tegen het lichaam neerzakken. Intussen had Abenadar, de
gewezen bevelhebber met veel moeite de grote nagel uit de voeten
geslagen. Kassius nam de nagelen eerbiedig van de grond op en
legde ze alle bij de heilige Maagd neer.
1977.
Nu plaatsten zij de ladders tegen de voorkant van het kruis en wel
zo dicht mogelijk bij het heilig lichaam. Dan maakten zij de
bovenste riem (van de grote doek) los van de kruisstam en
bevestigden hem aan een van de haken, waarvan de ladder
voorzien was. Op dezelfde wijze gingen zij te werk met de 2
andere riemen, en, naar gelang zij afdalend de riemen van haak tot
haak lager hingen, daalde ook het heilig lichaam neer tot het
terechtkwam bij de hoofdman Abenadar.
Deze stond hier beneden op een trapbank, nam het lichaam onder
de knieën en de armen en daalde ermee de treden van de bank af,
Fascikel 32
609
|