haar absorbeerde; zij kon niets anders denken dan: “Jezus is hier
niet meer!”
Ik zag haar in die stemming enige schreden vóór het graf heen- en
weerdwalen als iemand die verward en verstrooid iemand zoekt;
haar lange haarlokken hingen links en rechts over haar schouders
naar voren neer. Met beide handen streek zij eens de haarmassa
over haar rechterschouder naar achter; even later vatte zij met
beide handen de beide haarbossen en sloeg ze naar achter; dan
wendde zij haar blikken in het rond en bemerkte tussen het
struikgewas achter een palmboom, een tiental stappen ten oosten
van de grafrots204, waar de tuin begint te stijgen naar de
stadsmuur, een lange witgeklede gestalte in de
morgenschemering.
Terwijl zij er onstuimig naartoe liep, hoorde zij nogmaals deze
woorden: “Vrouw, waarom weent gij? wie zoekt gij?”
Magdalena meende de tuinman te zien, en inderdaad, ik zag dat
die gedaante een schop in de hand en een platte hoed op het hoofd
had, die geleek op een stuk boomschors, zoals men er een op zet
tegen de zon. Die gestalte was gekleed juist gelijk ik de hovenier
gezien had in de parabel die Jezus kort vóór zijn lijden te Betanië
voor de vrouwen vertelde.
De verschijning verspreidde geen licht en was niet schitterend,
maar als die van een mens met een lang wit kleed, die men in het
halfduister ontwaart.
Op de vraag: “Wie zoekt gij?” antwoordde Magdalena
aanstonds: “Mijnheer, indien gij Hem elders hebt gebracht, zeg
204 Ten oosten van de grafrots. – Meer ten noordoosten dan recht ten
oosten. Dit volgt uit het reliëf van de bodem. Recht ten oosten verheft zich
de Kalvarieheuvel. In noordoostelijke richting stijgt de bodem geleidelijk tot
tegen de muur. Ook wordt in de H. Grafkerk, op grond van een traditie, de
plaats van Jezus’ verschijning aan Magdalena aangeduid 15 m ten
noordoosten van het H. Graf. De plek wordt aangeduid door een ingelegde
steen. Het altaar op deze plaats is aan Magdalena gewijd en heet “Raak Me
niet aan”.
Fascikel 32
722
|