aanbidding bewijzen dan aan hun eigen aardse ouders,
vrienden, leraars, oversten en vorsten.
De Joden waren in de tempel en op andere heilige plaatsen vol
eerbied, zoals de christenen vóór het Allerheiligste Sacrament.
Doch ook onder de Joden waren er verblinden en zogenaamde
‘verlichten’ of alweters, zoals men die onder ons vindt: mensen
die de levende tegenwoordige God niet aanbidden, doch door hun
verregaande bijgelovigheid (en ongelovigheid) slaven van de
wereld (en van de valse wetenschap) en dienaars van haar afgoden
zijn.
Zij denken niet aan Jezus’ woord: “Wie Mij verloochent voor
de mensen, Hem zal Ik ook verloochenen voor mijn
hemelse Vader.”
Zulke mensen die bestendig de geest en de leugenachtigheid van
de wereld met gedachten, woorden en werken dienen, die elke
uitwendige daad van Godsverering verwerpen, zeggen wel, als zij
ten minste God zelf nog niet als ‘te uitwendig’ verworpen hebben:
“Wij aanbidden God in geest en waarheid”, maar zij weten niet
dat dit betekent: “in de H. Geest en in de Zoon die het vlees
aangenomen heeft uit de Maagd Maria; die getuigenis heeft
gegeven van de waarheid, die onder ons op aarde geleefd
heeft, voor ons gestorven is en tot het einde van de dagen in
het H. Sacrament bij zijn Kerk wil blijven.”
1998
Met zulke gevoelens van verering was het dat de H. Maagd met
haar gezellinnen vele plaatsen in de tempel bezocht; zij wees hun
aan waar zij als klein meisje de tempel voor het eerst betreden had
en waar zij aan de zuidkant van de tempel tot de dag van haar
huwelijk opgevoed was geworden. Zij wees hun ook aan waar
men haar aan Jozef had uitgehuwelijkt, waar zij Jezus opgedragen
had, en waar Simeon en Anna geprofeteerd hadden!
Fascikel 32
646
|