knop of haak van verschillende aard of soort, die het teken van
hun waardigheid waren. Hun witwollen lange mantels droegen zij
gedeeltelijk tot bedekking als kappen over het hoofd getrokken.
Hieronder droegen zij lange wit-wollen priestertunieken. Deze
waren van boven tot beneden open, doch met gespleten riempjes
voor strikken (riempje met een oog of lus?) en met kleine bollen
voor knopen (mit geschlitzten Riemchen als Schlingen und kleinen
Wülsten als Knöpfen geschlossen). Dit zag ik altijd zo, doch
vergat telkens het te zeggen. Op hun tochten werden deze
kledingstukken tussen de gordel hoog opgetrokken om het gaan te
vergemakkelijken; sommigen droegen een buidel, die aan hun
gordel hing29.
De binnentredenden omhelsden met oprechte genegenheid de
reeds aanwezigen en menigeen zag ik zowel van vreugde als van
droefheid wenen, daar zij de vreugde van het weerzien in zulk een
treurige omstandigheid beleefden. Zij ontdeden zich van hun
stok, mantel, buidel en gordel en dan viel hun onderkleed tot op
de voeten neer. Nu wonden zij een brede, met lettertekens
versierde gordel, die zij bij zich droegen, om hun middel. Men
waste hun de voeten en dan naderden zij tot de legerstede (=
slaapplaats, ledikant, ligplaats, rustbed) van de H. Maagd die zij
eerbiedig begroetten. Zij kon nog slechts enige woorden tot hen
richten.
Ik zag hen geen andere spijs gebruiken dan kleine broodjes en zij
dronken uit de kleine flessen die zij op zich hadden hangen.
***
Ik zal verhalen hoe de apostelen tot Maria’s dood ontboden
werden.
29 Buidel of beurs aan de gordel. – Dit kon de gebruikelijke knapzak zijn, die
men op de reis meedroeg; ook door herders werd hij gebruikt en hij hing af
van de ene schouder naar de andere zijde. Ook de geldbeurs droeg men
aan de ene zijde, doch aan de gordel vastgehecht.
Dit vermeldt K. b.v. in fasc. 30, nr. 1848 en nr. 1851, alsook voetnoot 56.
Fascikel 35
74
|