(28 december 1820)
2257.
Op 28 december verhaalde K. het volgende, herhalend het slot van
nr. 2253 en het begin van nr. 2254:
Joannes nam de 2 broeders van het gedoopte kind Fidelis mee
naar Azië (zie nr. 2254) en trok langs de rivier bij Kedar
stroomopwaarts tot op de plaats, waar hij, 3 jaar vóór zijn dood, in
de woestijn zijn evangelie zal schrijven.
De leerlingen waren, terwijl hij schreef, niet bij hem, maar een
eind achtergebleven; zij brachten hem nu en dan wat te eten. Ik
zag dat hij onder een boom te schrijven lag, het regende, maar
boven hem bleef de hemel droog. Hij is daar lang gebleven en
heeft er ook gepredikt en vele mensen uit de omliggende steden
bekeerd, maar de namen van die steden ben ik vergeten.
Ik meen dat dit gewest meer naar het noorden lag dan de streek
waardoor Jezus in het land van de H. Driekoningen kwam.
Van hier kwam Joannes weer naar Efeze terug.
De hoofdgroepen van de stammen der H. Driekoningen hadden
zich na hun doopsel, dat zij uit de handen van H. Tomas
ontvingen, op het eiland Kreta gevestigd. De overige minderheid
had zich over andere landen verspreid.
2258.
De bisschop aan wie de jongen toevertrouwd werd, is Aquila, die we straks
nader zullen leren kennen en die bisschop was van een stad, enige mijlen
van Efeze (zie nr. 2261). Het was Heraclea, althans volgens de kerkelijke
schrijvers.
In nr. 2256 schijnt K. te zeggen dat het Beroë was, maar desnoods kan dit
anders uitgelegd worden.
Joannes trok er naar toe op een muilezel. (Over het nut van het muildier om
te reizen in de gebergten, vindt men een nota in fasc. 4, nr. 109, voetnoot
232).
Fascikel 35
180
|