Het is nu de maand niet van haar dood35; immers ik geloof dat het
reeds 2 maand geleden is dat ik dat visioen (van Maria’s
overlijden) gehad heb.
Ach! haar dood veroorzaakte zulk een droefheid en verschafte
toch ook weer zulk een vreugde!
De warme bezieling waarmee de zienster deze laatste woorden
uitsprak, bleef haar gedurende het hele volgende verhaal van Maria’s
dood bij.
Ik zag reeds gisterenmiddag grote droefheid en zorg in het huis
der H. Maagd. De smart van Maria’s dienstmeid kende geen
maat: zij wierp zich nu hier of daar in hoeken van het huis op de
grond, dan weer buiten het huis op de knieën en bad onder tranen
met uitgestrekte armen.
De H. Maagd lag in haar cel roerloos te bed, als was zij de dood
nabij, zij was geheel, tot zelfs aan de hals, in een lange witte
slaapdoek gewikkeld (cfr. fasc. 1, nr. 19, voetnoot 43), zoals ik
het bij haar slapengaan in het huis van Elisabet in de tijd van haar
bezoek aan haar nicht heb beschreven. De sluier op haar hoofd
was met dwarsplooien op haar voorhoofd omhooggeslagen; om
met mannen te spreken trok zij hem vóór haar aangezicht neer
(cfr. fasc. 10, nr. 252, voetnoot 70 d); zelfs haar handen hield zij
slechts onbedekt, wanneer zij alleen was.
35 Was niet de maand van Maria’s dood; ik geloof immers dat het reeds 2
maand geleden is, dat ik dat visioen heb gehad.
Inderdaad, verder zullen wij tweemaal het verhaal van Maria’s overlijden te
lezen krijgen. Brentano heeft ze waarschijnlijk daar samengebracht. De
vraag is echter: Heeft K. dat vroeger visioen op Maria’s dood wel op de
historische dag gekregen en niet naar aanleiding van wat anders?
K. zegt anderzijds ook in fasc. 34, nr. 2209: “De tijd van het jaar, waarin de
Kerk Maria’s afsterven viert, komt overeen met de werkelijkheid, hoewel de
gedenkdag niet alle jaren juist op dezelfde dag valt.” In deze passage is er
evenwel sprake van ‘tijd’, waarmee ook een aanzienlijke tijdruimte bedoeld
kan zijn.
Fascikel 35
84
|