-
Zijn andere reisgezel was een zeer eenvoudig mens uit het land
van de verst afwonende der H. Driekoningen.
Dit land noem ik steeds Parterme, omdat ik de namen veelal
niet juist kan onthouden. Tomas had hem van daar
meegebracht; hij droeg voor hem zijn mantel en als knecht was
hij gehoorzaam als een kind.
Een leerling opende de deur en toen Tomas met Jonatan het
vertrek binnentrad, dat de vergaderplaats der apostelen was, beval
hij zijn knecht aan de deur te blijven zitten. De onschuldige
bruine man deed alles wat men hem beval en aanstonds ging hij
roerloos neerzitten. O! hoe bedroefd waren zij, toen zij vernamen
dat zij te laat gekomen waren. Tomas weende als een kind bij het
vernemen van Maria’s dood. De leerlingen wasten hun de voeten
en zetten hun een verversing voor.
Ondertussen waren de vrouwen ontwaakt en opgestaan, en, nadat
zij zich weer teruggetrokken hadden, leidde men Tomas en
Jonatan op de plaats waar de H. Maagd gestorven was; zij
wierpen zich neer en besproeiden de grond met hun tranen.
Tomas vertoefde ook nog lang in gebed neergeknield vóór het
altaartje van Maria; zijn droefheid was onbeschrijfelijk groot: nu
nog kan ik mijn tranen niet weerhouden, als ik eraan terugdenk.
Nadat de apostelen hun gebed, dat zij niet onderbroken hadden,
geëindigd hadden, gingen zij allen de nieuw-aangekomenen
welkom heten. Zij namen Tomas en Jonatan onder de arm,
richtten de knielenden op, omhelsden hen en brachten hen in de
voorzaal van het huis. Hier boden zij hun een verversing van
broodjes met honig aan; zij dronken uit kruikjes en bekers en na
nog een gezamenlijk gebed, werden de aangekomenen ook door
de overigen omhelsd.
***
Fascikel 35
103
|