Ik had meerdere visioenen van zijn marteling te Rome.
Ik zag hem in een rond binnenhof, dat met een eenvoudige muur
omringd was, ontkleed en gegeseld worden; hij was reeds oud,
maar nog zacht, fris en jeugdig in zijn uiterlijk. Ik zag hem ook
buiten de poort en in een grote, ronde plaats gebracht worden,
waar een hoge en nogal enge ketel op een stenen ronde haard
stond, die van onderen tochtgaten had.
Joannes droeg een wijde, op de borst toegehaakte mantel, schier
gelijk die van de Heer bij zijn verguizing (doornenkroning). Er
stonden veel toeschouwers omheen. Men trok hem zijn mantel af
en zijn lijf was bloedig rood van de wrede geseling. Twee
mannen hieven Joannes die geen tegenstand bood, in de ketel
omhoog, waarbij hij zelfs omhoog scheen te zweven. De olie
kookte; zij stookten eronder met donkerkleurige spaanders, die in
bundels aangebracht werden.
Nadat Joannes zonder teken van smart of hinder een korte tijd in
de olie gestaan had, hieven zij er hem weer uit en hij was over
geheel zijn lichaam ongedeerd, ja, zelfs als verjongd en alle
geselwonden waren verdwenen. Vele mensen die getuige van dit
wonder waren, snelden zonder vrees naar de ketel en vulden ook
kleine kruiken met de olie, waarbij ik me verwonderen moest dat
ze zich niet verbrandden. Joannes echter zag ik weer
teruggebracht worden.
Ik heb reeds vroeger en ook hedennacht weer gezien dat op
verscheidene plaatsen nog een restje van deze olie bewaard wordt.
geschreven werd. Men onderscheidt er vroegere en latere gedeelten.
De oudste zouden wel tot het jaar 63 kunnen teruggaan.
Daaruit volgen VERONDERSTELLINGEN, b.v. dat niet alles door Joannes
geschreven zou zijn, dat sommige delen, met name doubletten, door
leerlingen van Joannes eraan toegevoegd werden.
Misschien is het best te zeggen, op grond van K.’s mededelingen, dat
Joannes zelf de auteur van die aanvullingen is.
Fascikel 35
187
|