echtgenoot dikwijls met hem onderhouden; zij had hem ook
zekere beloften gedaan, die niet met de deugd overeen te brengen
waren. Nochtans was zij tot nog toe binnen de palen der
welvoeglijkheid gebleven.
Daar de toenemende drift van de jongeling haar in grote
verlegenheid en angst bracht, bekeerde zij zich en liet zich dopen;
zij beleed aan Joannes haar zonde en bekwam vergiffenis; zij was
vol berouw en boetvaardigheid en haar man, die van haar verdriet
de oorzaak niet wist, was zeer voor haar bezorgd.
De jongeling die een heiden was, wilde zich bij haar besluit en
verandering van leven niet neerleggen en zocht naar een
gelegenheid om langs zijn vroegere gewone wegen in haar kamer
te dringen. Hier zat zij op een rustbed. Hij naderde tot haar met
verwijten en verteerd door hartstocht, eiste hij onder bedreigingen
en geweldig aandringen hetgeen zij hem beloofd had. Maar zij
beval hem weg te gaan en gedroeg zich zeer waardig als een echt
christelijke vrouw.
Ondertussen hoorde zij haar man komen. De jongeling vluchtte
verschrikt en zijzelf verschoot zo geweldig dat zij in onmacht viel
en kort daarop de geest gaf. Haar man was zeer bedroefd, te meer
daar haar dood haar door de zware melancholie van de laatste tijd
toegebracht scheen.
De grafkelder waarin de vrouw begraven werd, bestond uit
meerdere gangen. Verscheidene lijken lagen daar op stenen
banken begraven, die naderhand toegedekt werden. Ook stond
daar een klein stenen altaar, waarop voor die overledenen in de
eerste dagen na hun dood, de H. Mis opgedragen werd. Daarna
werden de grafbanken toegedekt (een behangsel vóór de grafnis
gehangen?)
Door zijn razende passie voortgestuwd, kocht de jonge man de
huisbestuurder van de echtgenoot der vrouw om, om tot de
grafkelder toegelaten te worden. Deze slechte mens stond dit
tegen geld toe en bleef in een zijgang de wacht houden.
Fascikel 35
176
|