Petrus stond aan een uitkant, (op geringe afstand) van Betsaïda, en
nogal dicht bij het water (zoals reeds gezegd, vermoedelijk bij de
beek Djamoes in de kleine vlakte Tabiga, waar het nog kon
behoren tot het dorp tussen Kafarnaüm en Betsaïda).
Ik zag Andreas met nog iemand (nl. Saturninus) bij Joannes de
Doper en ik zag dat Joannes over Jezus sprak, die daar op een
aanzienlijke afstand voorbijging. Ik zag dat Andreas en de andere
leerling met Joannes spraken, Joannes dan verlieten en zich tot
Jezus begaven. Jezus van zijn kant kwam hen op een
zijpad tegemoet, vroeg hun wie zij zochten en
nodigde hen uit om Hem naar zijn herberg te
vergezellen (fasc. 12, nr. 350).
Uit het leven van Andreas verhaalde K. slechts de volgende daden
en wonderen.
2244.
Ik zag Andreas in Achaia (een Griekse provincie) en Matteüs in
een ver afgelegen stad met leerlingen en met een zestigtal
gelovigen gevangen. Men had gift in de ogen van Matteüs
gedaan: het pijnigde hem verschrikkelijk; zijn ogen waren
vuurrood en toegezwollen zodat hij niets meer zag, hoewel ze niet
uitgestoken noch dood waren.
De stad lag ten zuidoosten van Jeruzalem aan de overzijde van de
Rode Zee in Ethiopië; ze lag aan een stroom die voor zo’n
bergland groot was. De mensen zijn daar volkomen zwart, maar
aan de ene zijde van het land zijn ze wit. De landstreek van de
blanken dringt met een hoek of als een wig in het land van de
zwarten.
Andreas werd in een visioen tot Matteüs geroepen. Hij besteeg
als een onbekend reiziger een schip vol passagiers; het schip had
een snelle en gelukkige vaart.
Andreas zette nu zijn reis te land voort en op deze landreis zag ik
hem afwisselend op de ene en dan op de andere zijde van de
Fascikel 35
153
|