In deze tijd hadden zijn onderhandelingen plaats met de tovenaar
Hermogenes en met de andere die de leerling van Hermogenes
was en die hij allebei bekeerde55. Hij werd meermalen
aangehouden en vóór de synagoge gebracht. Te Jeruzalem zag ik
hem vóór Pasen gevangen genomen worden (Hand. 12, 1-3),
terwijl hij in open lucht op een heuvel het woord tot een grote
menigte volk richtte. Het was heel zeker om de paastijd, want ik
zag rondom de heilige stad de gewone kampementen van de
pelgrims. Jakobus zat niet lang gevangen; hij werd in hetzelfde
gerechtshuis veroordeeld als Jezus, maar het was reeds verbouwd
en anders ingericht. Die plaatsen welke Jezus betreden had,
waren er niet meer. De gedachte kwam bij mij steeds op dat
niemand anders deze plaatsen mocht betreden.
Ik zag hem uit de stad naar de Kalvarieberg geleid worden, op
welke weg hij voortdurend met goed gevolg predikte, want velen
bekeerden zich. Terwijl men hem de handen bond, zegde hij:
“Gij kunt mijn handen binden, maar niet hun zegen noch mijn
tong.”
Aan de weg zat een lamme die Jakobus aanriep; hij bad dat hij
hem de hand zou toereiken en hem helpen (= genezen). Jakobus
antwoordde hem: “Kom tot mij en reik gij mij de hand.”
55 Hermogenes. – Deze bijzonderheid, zoals de meeste andere, die K. in
deze levensschets vermeldt, vindt men allemaal in de levensbeschrijving van
Jakobus de Meerdere in Pet. Bollandistes, T. 9 op 25 juli.
Één van deze trekken is de doop van Josias. In haar verhaal is K. weer
oorspronkelijk.
Volgens de oudste kerkgeschiedschrijver Eusebius, in zijn boek ‘De
marteldood van de Apostelen’ zou Jakobus op de strafplaats een glas water
gevraagd en Josias daarmee gedoopt hebben.
Onze K. ontkent dit niet, maar de handelwijze die zij aan Jakobus toeschrijft,
schijnt veel meer in de lijn te liggen van de handelwijze die Jezus zelf
gevolgd zou hebben. Men kan zich ook afvragen of dit glas water in
Eusebius’ verhaal geen louter versierende bijkomstigheid is.
Fascikel 35
166
|