neer, raakten nog eens de op de borst gekruiste, in de windsels
verborgen handen van Maria ten teken van afscheid aan en gingen
van haar weg.
(Vermoedelijk hebben wij hier hetzelfde vereringsgebaar als dat
waarop commentaar gegeven is in fasc. 32, nr. 2023, voetnoot 197).
Thans namen ook de H. Vrouwen het allerlaatste afscheid van de
hun zo dierbare Moeder van de Heer. Na een laatste treurige
liefdeblik bedekten zij haar heilig gelaat met de zweetdoek en
legden het deksel op de kist, die zij aan beide einden en in het
midden met grijze banden omwonden.
2224.
Hierna zag ik hen de kist op een draagbaar plaatsen, die ik door
Petrus en Joannes uit het huis gedragen zag worden. Zij moeten
wel afgelost geworden zijn, want later zag ik de 6 apostels aan de
berrie dragen: van voren (de opvolger van) Jakobus de Meerdere
en de Mindere, in het midden Bartolomeüs en Andreas en van
achteren Taddeüs en Mattias. De draagbomen zullen wel in een
mat of in leder gezeten hebben, want ik zag de kist tussen hen als
in een wieg hangen. Een deel der aanwezige apostelen en
leerlingen gingen vooruit; de overigen en de vrouwen volgden.
Het begon avond te worden en men droeg rondom de kist 4
lantaarnen op stokken.
Zo trok de stoet vooruit op het pad van Maria’s kruisweg tot bij
de laatste statie; hij trok over de heuvel (Kalvarië), voorbij de
laatste gedenksteen en hield stil, rechts van de ingang van de
grafspelonk. Hier zetten zij het heilig lichaam neer en 4 van hen
droegen het in de spelonk en legden het neer op de uitgediepte
lijkbank.
Alle aanwezigen gingen nu één voor één nog eens binnen,
strooiden nog reukkruiden en bloemen er overheen en knielden
een laatste maal neer, terwijl zij het offer van hun gebed en tranen
plengden.
Fascikel 35
97
|