Ik wist ook de ganse geschiedenis van dat doek, maar ben ze nu
vergeten.
Een grafdoek van Jezus was in de handen van een leerling van
Jeruzalem gekomen, die aan de tempeldienst verbonden was, en
naderhand in de handen van Joden. Zij probeerden hem te
verbranden; ik zag dat doek dan omhoogvliegen; ik zag er de
gehele geschiedenis van, en dat een bisschop van Syrië veel twist
om die doek met de Joden had en ik geloof dat hij het ook
bekwam. Ik meen een gebeente van die bisschop te bezitten.
Petrus heeft de leeftijd van 99 jaren bereikt; hij stierf in het jaar
69. Hij had de stoel van Antiochië 7 jaren, en die van Rome 27
jaren bekleed. In het jaar 43 was hij in Jeruzalem en kwam van
daar naar Rome en stichtte er de Kerk.
Van Rome kwam hij Maria’s dood te Efeze (langs omwegen?)
bijwonen en bezocht op de terugreis Jeruzalem. In Joppe was
Petrus driemaal. Eerst had hij met Simon de Tovenaar in Samaria
te doen. Daarna ging hij naar Joppe. Vandaar trok hij weer, naar
aanleiding van de klachten over de aalmoezen, naar Jeruzalem en
stelde de diakens aan, werd als Overste erkend (zijn beslissingen
werden als die van het Hoofd van de Kerk aanvaard), en hij
keerde dan naar Sarona en Joppe terug.
Toen de vrouwen hun klachten over het beschimmelde brood bij
Stefanus indienden, kwam hij opnieuw naar Jeruzalem en keerde
dan nogmaals naar Joppe terug, en nu was het dat hij hier Tabita
van de dood opwekte en het visioen had van de menigvuldige
spijzen in een doek (Hand. 9, 36-42; 10).
Toen had Jakobus de Meerdere in Samaria te doen met 2
tovenaars die hij bekeerde en die daarna in de naam van Jezus
zieken genazen, gelijk zij het te voren in de naam van de duivel
beproefd hadden. Een van dezen was Hermogenes.
Fascikel 35
151
|