Laatste werkzaamheden en afreis van de
apostelen.
2228.
Verteld op 20 augustus 1820 en 1821. –
Na menigvuldige godsdienstoefeningen hebben de meeste
aanwezige leerlingen nu reeds afscheid genomen en zijn zij naar
hun arbeidsveld teruggekeerd. In het huis zijn nog de apostelen
en Jonatan en de uitheemse knecht die met Tomas meegekomen
waren. Maar ook de apostelen zullen straks afreizen, zodra zij
met hun werk hier klaargekomen zijn. Zij zijn namelijk allen
bezig om Maria’s kruisweg te reinigen van stenen en onkruid en
hem met passend siergewas, struikjes en met bloemen fraai te
beplanten. Zij doen dit alles al biddend en zingend.
Het is onmogelijk de stichtelijke indruk weer te geven die zulk
een schouwspel op een mens maakt. Heel dit ondernemen is als
een godsdienstoefening van medelijden, ach! zo aangrijpend en
tevens zo liefelijk en schoon! Als trouwe kinderen versieren zij
de voetstappen van de moeder van henzelf en van hun God; zij
versieren het pad waar zij de voetstappen vernieuwde, waarmee
zij de martelingsweg, waarop haar Zoon zich voor ons naar de
verlossingsdood begaf, met medelijdende godsvrucht heeft
afgemeten.
De ingang naar Maria’s graf maakten zij nog meer verborgen en
minder toegankelijk, doordat zij de ervoor geplante struiken nog
steviger met aarde tegen de rots aanduwden en de gracht er vóór
nog versterkten. Ook het tuintje vóór de grafrots werd door hen
gereinigd en gewied, netjes en sierlijk opgeschikt. Ook legden zij
nog een gang aan, die van de achterzijde van de grafheuvel tot bij
de achterwand van het grafleger liep en zij metselden daar een
opening in de rots waardoor men op het grafleger of de lijkbank
kon zien, waarop het lichaam van de allerheiligste Moeder gerust
had, die Moeder welke de stervende Verlosser aan hen allen en
aan zijn Kerk in de persoon van Joannes vanop zijn kruis gegeven
had. O zij waren getrouwe zonen, gehoorzaam aan het vierde
Fascikel 35
112
|