kostbaarste diensten; zij had een inrichting voor wel 20 vrouwen
tot stand gebracht, die enigermate als kloosterlingen leefden; 5
van hen bleven zelfs bestendig bij haar in huis. Dit was ook de
gewone samenkomstplaats van Jezus’ volgelingen (cfr. Hand. 12,
12). De christelijke Gemeenschap was ook nog in het bezit van
de kerk bij de vijver Bethesda.
2229.
Op 22 augustus zegde K. nog:
Joannes alleen is nog in het huis; alle overigen zijn afgereisd.
Ik zag Joannes overeenkomstig de wil der H. Maagd, haar
klederen verdelen onder de dienstmeid en een andere
dienstvrouw, die Maria dikwijls was komen helpen. Onder haar
klederen was het een en ander vervaardigd met de stoffen van de
H. Driekoningen. Ik zag 2 lange, witachtige klederen,
verscheidene lange wikkeldoeken en sluiers, dekens en tapijten.
Ik zag ook buitengewoon duidelijk dat gestreepte bovenkleed,
hetwelk zij te Kana en op de kruisweg had gedragen en waarvan
ik een klein strookje in mijn bezit heb. Sommige stukken werden
het eigendom van de Kerk, en zo werd bijvoorbeeld uit het
schone, hemelsblauwe bruidskleed dat met gouddraad doorstikt en
met rozen doorwerkt was, een feestelijk misgewaad voor de
Bethesda-kerk te Jeruzalem vervaardigd. In Rome bestaan er nog
relikwieën daarvan. Ik zie ze, doch ik weet niet of men daar hun
herkomst kent. Maria heeft dit kleed slechts gedragen op haar
bruiloft en heeft het later niet meer aangehad.
Alles in het leven, in de handel en wandel van die eerste
christenen verliep rustig, stil en verborgen. Men kende niet die
koortsachtige gejaagdheid en bedrijvigheid, die het leven in de
moderne tijd kenmerken. De vervolging had zich nog niet
verlaagd tot onwaardige spionagedienst en de vrede was nog niet
gestoord.
(De zienster denkt hier wel aan de hatelijke bespieding, waarvan
zijzelf het mikpunt en slachtoffer geweest was).
Fascikel 35
114
|