Petrus trad bij haar bed en diende haar de laatste heilige zalving
toe, en wel ongeveer op dezelfde wijze, gelijk ze nog heden wordt
toegediend. Hij zalfde haar met de H. Olie uit de busjes die
Joannes vasthield, in het aangezicht, op handen en voeten en op
een zijde, waar haar klederen een opening hadden, zodat haar
lichaam in genen dele ontbloot werd. Ondertussen baden de
overige apostelen koorsgewijze almaar door.
Daarna reikte Petrus haar ook de H. Communie toe: zonder eigen
inspanning zonder steun van anderen richtte zij zich op om ze te
ontvangen en zonk dan weer terug. De apostelen baden hierop
een wijle en nu, wat minder hoog opgericht, nuttigde zij het heilig
Bloed uit de kelk die Joannes droeg en die hij aan haar lippen
bracht. Op het ogenblik dat Maria het H. Sacrament ontving, zag
ik een schitterend licht in haar overgaan, waarna zij als
in geestverrukking neerzonk en sprakeloos bleef liggen.
De apostelen keerden nu in plechtige rangschikking met de
heilige vaten naar het altaar in het voorste gedeelte van het huis
terug, waar zij hun godsdienstoefening eindigden.
Nu ontving ook nog Filippus het H. Sacrament.
Slechts een paar vrouwen waren bij de H. Maagd blijven waken.
2221.
Later zag ik de apostelen en leerlingen nogmaals in gebed rondom
de legerstede van Maria geschaard. Op Maria’s aangezicht
speelde een verrukkelijke glimlach; het bloosde als in haar jeugd;
uit haar ten hemel gerichte ogen straalde een heilige vreugde37.
37 Uit de openbaringen aan S. Brigitta:
“Op zekere dag, als mijn stervensuur naderde, kwam ik in geestverrukking
en ging intens op in de bewondering van Gods liefde; mijn ziel werd bij de
beschouwing daarvan met zulk een jubel vervuld, dat ze zich niet kon
matigen en zich losmaakte en scheidde van haar lichaam.
Wat en hoeveel heerlijks zij toen zag, met welk een hoogachting en eer zij
door de Vader, de Zoon en de H. Geest geëerd werd, door welk een menigte
engelen zij omhoog gedragen werd, zoudt ge niet kunnen begrijpen en zou
ik u ook niet willen zeggen, zolang gij in dit sterfelijk leven zijt …; maar zij die
Fascikel 35
89
|