priesters ondervroegen nu een andere afgod naar de reden daarvan
en zijn orakel luidde dat het was omdat zich een dienaar van de
ware God in de stad bevond, die de afgoden het zwijgen oplegde;
meteen beschreef hij hun Bartolomeüs, zodat zij hem zochten en
hem door een bezetene vonden, die riep: “Deze man doet me
schier verbranden!” Dit riep hij, terwijl Bartolomeüs de duivel uit
hem dreef.
Toen de koning van dat land dit vernam, liet hij Bartolomeüs tot
zich brengen, opdat hij zijn dochter zou genezen: ze lag razend in
de boeien.
Bartolomeüs liet ze voor zich brengen en beval dat men haar van
haar ketenen zou ontdoen. Men aarzelde in het begin, want
niemand waagde het de razende aan te raken, omdat zij de mensen
beet met haar tanden. Maar Bartolomeüs drong aan: “Ontbind
haar, want de duivel in haar is gebonden!” Nu maakten zij haar
voeten los en ook de duivel moest uit haar wijken en zij zonk in
onmacht neer; men bracht haar op het bevel van Bartolomeüs weg
naar het bad; zij werd gezond, zwoer de afgodendienst af en liet
zich dopen.
Ik zag bovendien een huis vol vrouwen, witte en zwarte en
allemaal van de duivel bezeten; zij lagen in een lang gebouw met
een arm, en andere daarbij nog met een voet aan de muur
vastgeketend; zij raasden op de erbarmelijkste wijze en wierpen
en wentelden zich heen en weer. In hetzelfde huis had ook de
dochter van Polymius gelegen, doch afgezonderd.
2270.
Deze geesteszieken hadden perioden van kalmte en dan werden
zij door de bewakers uitgelaten en in geval van nood weerom
vastgeketend. Bartolomeüs genas ze alle en ik zag dat zij op een
open plaats tot hem gebracht werden, waar hij hen onderrichtte en
de afgoden liet afzweren.
Daarna doopte hij ze aan een grote springbron vóór het paleis van
de koning. Deze bron had een zeer groot waterbekken en een zeer
Fascikel 35
201
|