gebod, en dus zullen zij lang leven op aarde, zij en hun liefde, (die
eeuwig herdacht en nagevolgd zullen worden).
Zij richtten ook een soort tent-kapel boven de grafspelonk op;
zij spanden een tent van tapijten, omgaven en overdekten die met
een vlechtwerk van rijshout; zij richtten er ook een altaartje in op
(dat gebouwd was als volgt):
-
zij legden daar een grote steenblok tot trap;
-
zij zetten een andere grote steenblok overeind,
waarop zij dan een grote, gladde steenplaat legden.
In de wand achter dit altaartje hingen zij een klein tapijt of doek,
waarop een afbeelding van de H. Maagd heel eenvoudig of effen
ingewerkt of geborduurd was, en wel in verschillende kleuren,
zoals zij gekleed was in haar feestgewaad, dat bruin en blauw en
rood gestreept was.
Nadat zij met dat werk klaar gekomen waren, verrichtten zij daar
een godsdienstplechtigheid, waaronder allen geknield en met
opgeheven handen baden.
Maria’s woonkamer in haar huis richtten en wijdden zij tot een
formele kerk in. De huishoudster van Maria en enige andere
vrouwen bleven in het huis wonen en 2 leerlingen – één van hen
was van de herders aan gene zijde van de Jordaan afkomstig –
werden hier gelaten en met de zielzorg van de omwonende
gelovigen belast.
Spoedig hierna gingen ook de apostelen uit elkaar.
Bartolomeüs, Simon, Judas Taddeüs, Filippus en Matteüs keerden
het eerst na een aandoenlijk afscheid naar hun arbeidsveld terug.
De overigen, behalve Joannes die nog een tijdlang bleef, trokken
nog eerst gezamenlijk naar Palestina en scheidden daar eveneens
van elkander. Er waren daar vele leerlingen.
Ook meerdere vrouwen trokken van Efeze mee naar Jeruzalem.
Maria Markus bewees daar aan de Gemeente van Jezus de
Fascikel 35
113
|