verscheidene dagreizen ver door louter gebergten en wildernissen
tussen steden door, die hij vermeed.
Hij ging voorbij Toledo en hield zich nergens op tot in Cesar-
Augusta (Saragossa). Hier bekeerden zich zeer vele mensen;
gehele straten geloofden in de Heer en banden de hardnekkige
heidensgezinden uit hun midden.
Nochtans zag ik Jakobus ook hier in grote gevaren. Slangen
werden tegen hem losgelaten, maar hij nam ze zonder vaar
(= vrees; gevaar) of vrees in zijn hand; ze deden hem werkelijk niets
(cfr. Mt. 16, 18), maar schoten integendeel hun gift uit op de
omstaande afgodendienaars, die hem om dit wonder zeer
begonnen te vrezen. Ik zag ook tovenaars en allerhande
duivelsgestalten Jakobus omringen.
Ik zag ook hoe hij in Granada, waar hij nauwelijks begonnen was
met te preken, met al zijn leerlingen gevangen genomen werd49.
Jakobus riep ook Maria aan, die zich toen nog in Jeruzalem
ophield, smeekte haar om hulp en bescherming50 en door de
tussenkomst van engelen bevrijdde zij hem en al zijn leerlingen
op wonderbare wijze. Hier werd hem door een engel ook het
bevel van Maria gebracht, dat hij in Galicië het geloof moest gaan
verkondigen en dan terugkeren51.
Welke moeilijkheden het reizen in de bergen van Spanje oplevert, kan men
lezen in ‘Het Boek der Stichtingen’ van de H. Teresia.
49 Granada. – Het is niet nodig een ander Granada te veronderstellen dan
dat nabij de zuidkust, omdat de chronologische orde vermoedelijk niet in
acht genomen is.
50 Hier zien wij nogmaals – waar wij vroeger reeds de nadruk opgelegd
hebben – dat de godsvrucht tot Maria, het betrouwen op haar tussenkomst
en vooral de liefde reeds tijdens haar leven beoefend werd. Zie b.v. fasc.
33, nr. 2100, voetnoot 241.
51 Galicië. – Is de provincie in de verste noordwesthoek van Spanje, ten
noorden van Portugal. De hoofdstad is Santiago, d.i. de heilige Jakobus van
Kompostela. Naar hier immers werd het lichaam van Jakobus de Meerdere,
na zijn marteldood te Jeruzalem, overgebracht en deze stad bleef tot het
Fascikel 35
161
|