Slechts de aangezichten kon ik duidelijk onderscheiden; al het
overige der lichtgestalten schitterde en vloeide zonder
onderscheidbare aflijning ineen.
Toen deze verschijning die ik hoe langer hoe duidelijker
onderscheidde, zich tenslotte met haar licht op de rots had
uitgestort, zag ik een lichtbaan ontstaan, die zich uit die
verschijning tot in het hemelse Jeruzalem verhief.
Nu zag ik de ziel der H. Maagd, die de verschijning van Jezus
volgde, Jezus’ verschijning voorbijsteken, zwevend door de
rots dringen, in het graf neerzijgen en spoedig daarna,
verenigd met haar verheerlijkt lichaam, veel duidelijker en
schitterender weer uit het graf opstijgen en met de Heer en
heel het glorierijk heir
(= legerschare, menigte) van hemelse geesten in het
bovennatuurlijk licht opwieken naar het hemelse Jeruzalem.
Hierop verdween alle licht en luister en overwelfde weer de stille
sterrenhemel het vredige, donkere landschap.
Of de apostelen en H. Vrouwen, die in gebed bij het graf waakten,
dat alles ook zo gezien hebben, kan ik niet zeggen, maar ik zag
dat zij in aanbidding vol verbazing omhoog staarden of zich
ontsteld op hun knieën neerwierpen met het aangezicht tot tegen
de grond. Ook zag ik hoe sommigen, die onder gebed en gezang
met de draagbaar langs de kruisweg huiswaarts keerden en bij de
verschillende staties een weinig vertoefden, getroffen waren en
zich met gevoelens van godsvrucht in de richting van het licht
boven de spelonk omkeerden.
Zo heb ik dus de H. Maagd geen gewone dood zien sterven, en
ook niet zonder te sterven ten hemel zien varen, doch eerst
haar ziel en vervolgens het lichaam (met de ziel verenigd) van
de aarde opgenomen zien worden.
Fascikel 35
100
|