Vrijdag, 21 december. –
Heden zag ik de H. Maagd in de geboortegrot teruggekeerd en ‘t
Kindeke Jezus weer in de kribbe liggen. Wanneer Maria en Jozef
zich alleen erbij bevinden, zie ik dikwijls hoe zij het eer en
aanbidding bewijzen.
Zo zag ik nu ook moeder Anna met de H. Maagd eerbiedig
gebogen bij de kribbe staan, terwijl zij met de grootste godsvrucht
en liefde hun blikken op het Kindeke gevestigd hielden. Thans
weet ik niet geheel zeker of de begeleiders van de H. Anna in de
andere grot sliepen of reeds weer vertrokken waren; ik geloof
bijna dat zij weer afgereisd zijn.
Ik zag heden dat Anna voor moeder en Kind verschillende zaken
meegebracht had, zoals dekens en windsels. Maria heeft sedert
haar verblijf in de grot reeds veel als aalmoes ontvangen, doch
rondom haar blijft alles er zeer armoedig uitzien; geen wonder,
daar zij alles wat haar niet volstrekt onontbeerlijk is, aanstonds
weer weggeeft326. Ik hoorde haar ook aan Anna vertellen dat de
koningen uit het Oriënt binnenkort zouden aankomen en rijke
geschenken mee hebben en hoe hun verschijning veel opzien zou
kunnen baren.
Ik geloof dat Anna, nu de koningen hier straks zullen aankomen,
voor enige dagen naar haar zuster, 3 uren van hier, zal gaan om
daarna terug te keren.
326 Maria geeft aanstonds alles weer weg. – Hetzelfde openbaarde Maria
aan de H. Brigitta: “Aan de armen gaven wij al wat wij over hadden, na de
noodzakelijke spijzen genomen te hebben; en met het weinige dat wij
bezaten, waren wij tevreden.”
“Van onze rijkdom behielden Jozef en ik niets voor onszelf over, dan wat
onontbeerlijk was om een Gode welgevallig leven te leiden; de rest gaven wij
weg ter liefde Gods.” (Openb. VI, 59; VII, 25).
Fascikel 6
615
|