Verjaardag van Maria’s en Jozefs huwelijk.
158.
Jozef bleef niet in de grafspelonk van Maraha verborgen. Ik zag
hem met de twee oude herders in de geboortegrot allerlei
schikkingen treffen. Ik zag de herders met verscheidene kransen
van groen en bloemen aangedragen komen; ik wist aanvankelijk
niet waartoe ze dienen zouden, maar weldra werd het mij
duidelijk dat zij toebereidselen maakten tot een indrukwekkend
feest.
Ik zag Eliud, Anna’s tweede man, en ook de dienstmeid weer
aanwezig; zij waren met twee ezels teruggekeerd; zonder twijfel
waren zij de dienstknechten van Anna, die met deze lastdieren
van Nazareth kwamen, slechts een eind ver tegemoet gegaan,
hadden dezen met hun pakken naar Nazareth teruggezonden en
In de middelste wordt dikwijls het H. Misoffer opgedragen; men noemt ze
doorgaans de grot der H. Maagd of ook de Sint-Niklaaskerk (zie fasc. 4, nr.
116, voetnoot 252).
Een bulle van paus Gregorius XI (+ 1378) maakt van die St-Niklaaskerk
gewag en staat de Franciscanen toe er een klooster met kerk te bouwen.
Een oud Latijns handschrift over de H. Plaatsen zegt: “Item de St-
Niklaaskerk, waarin zich de grot bevindt waarin Maria zich met het Kindje
Jezus, volgens de overlevering, verborg.” (Hist. T.S. elucidatio, Antv. 163, T.
II, blz. 678).
Quaresmius getuigt verder dat de aarde van die spelonk, verpulverd,
gewassen en gedroogd, gelijkt op echte melk. De aldus bereide aarde wordt
‘melk van Maria’ genoemd; gedaan in de een of andere drank, wordt ze met
heilzaam gevolg gebruikt door vrouwen die van moedermelk beroofd zijn of
ook aan andere kwalen lijden. Zelfs Turkse en Arabische vrouwen wenden
de ruwe aarde uit de grot met hetzelfde doel aan en wel zo veelvuldig, dat
op de duur de spelonk, die oudtijds slechts één kamer vormde, nu uit drie
ruimten bestaat.”
Brentano besluit: “De relikwieën die op verscheidene bedevaartplaatsen de
naam ‘Melk van de H. Maagd’ dragen, zo dikwijls bevreemding wekken en
tot spotternij aanleiding geven, zijn tenslotte niets anders dan aarde of
verpulverd krijt uit deze grot bij Bethlehem, waarvan K. hier spreekt.
De hier behandelde traditie vindt men ook in een Armenisch handschrift.
Fascikel 6
675
|