hadden zijzelf nu die lastdieren naar Bethlehem gebracht
(vergelijk nr. 156).
Jozef had van de afwezigheid der H. Maagd, terwijl zij zich in de
grafspelonk van Maraha ophield, gebruik gemaakt om met de
hulp van de herders de geboortegrot op te luisteren voor de
herdenking van de verjaardag hunner verloving. Wanneer nu
alles gereed was, haalde hij de H. Maagd met het Jezuskind en
moeder Anna af en bracht hen in de opgesierde geboortegrot
binnen; hier vond Maria haar moeders tweede man Eliud, de
dienstmeid en drie bejaarde herders reeds verzameld. O door
welk een zalig geluk werden allen overstroomd op het ogenblik
dat de H. Maagd met het Kindje Jezus op haar armen de
geboortegrot binnentrad.
Gewelf en wanden waren behangen met slingerkransen en
bloemen (die zelfs in deze wintertijd niet ontbraken). In het
midden stond een tafel, gedekt met een feestmaal. De bodem, de
tafel en een deel van de wanden (tot een zekere hoogte?) waren
bekleed met enige prachtige tapijten van de H. Driekoningen. Op
de tafel verhief zich tot in een luchtopening van het gewelf een
piramide van loofwerk en bloemen, en in haar hoogste top zat op
een tak een duif, die, zo ik meen, een nagemaakte was; ik zag de
gehele grot vol licht en glans.
Zij hadden het Kindje Jezus in rechtop zittende houding geplaatst,
in zijn wiegekorfje, dat op een onderstel stond; Jozef en Maria,
met kransen getooid, stonden aan zijn zijden en dronken uit
dezelfde beker; buiten de verwanten waren ook nog de oude
herders aanwezig; men zong psalmen en hield een klein vrolijk
feestmaal. Ik zag koren van engelen verschijnen en allerlei
hemelse wezens aan dit feest in de grot hun medewerking
verlenen: alle feestvierders waren vol godsvrucht en hemels
geluk.
Na afloop van het feest begaf zich de H. Maagd met het Kindje
Jezus en moeder Anna weer naar de grafspelonk van Maraha.
Fascikel 6
676
|