Zuivering van Maria (Lk. 2, 22-38).
163.
Vertrek uit Bethlehem.
Toen nu de voleinding van de dagen naderde, waarna de H.
Maagd volgens Gods Wet haar eerstgeborene in de tempel aan
God opdragen en weer vrijkopen moest, maakte de H. Familie
zich gereed om aan de tempel een bezoek te brengen en om
vandaar naar hun woonplaats te Nazareth terug te keren.
Reeds op zondagavond, 30 december, hadden zij onder de herders
alles verdeeld, wat de dienstknechten van moeder Anna nog
hadden achtergelaten. De geboortegrot, de zijgrot en ook de
grafspelonk van Maraha, waren nu geheel ontruimd en
schoongemaakt; Jozef liet ze in gereinigde staat achter.
In de nacht van zondag op maandag 31 december zag ik hem
andermaal met Maria en het Kind Jezus de geboortegrot bezoeken
om van die heilige plaats afscheid te nemen. Eerst spreidden zij
het vloertapijt van de koningen nog eens uit op Jezus’
geboorteplek, legden het Kindje erop neer en baden daar; zij
legden het vervolgens op de plaats van de Besnijdenis, waar zij op
dezelfde wijze knielden en baden351.
Maandag, 31 december. –
Op maandag 31 december, bij het dagaanbreken, zag ik de H.
Maagd de ezel bestijgen; hij was door de zorgen van de goede
351 Jozef en Maria maken een aanvang met de verering van de H. plaatsen.
Wij zullen Onze-Lieve-Vrouw dit ook zien doen in Jezus’ lijden.
“Alle Joden vereerden te allen tijde”, zal K. zelf later zeggen, “de plaatsen
waar heilige gebeurtenissen en bewijzen van Gods liefde hebben plaats
gehad; zij vergeten er gene; zij richten er gedenkstenen op; zij gaan erheen
in bedevaart en aanbidden God op die plaatsen, enz.”
Later in fasc. 30, nr. 1864 zullen wij iets meer daarover zeggen.
Fascikel 6
684
|