Ik schat hun getal boven de 30 en onder hen bevonden zich een
groepje knapen, wier hele kleding bestond in een doek om de
lenden en een klein manteltje om het lichaam; deze dienaren
traden in groepjes van 5 naar binnen onder het geleide van één der
voornaamsten tot wie zij behoorden; zij knielden rondom het
Kind neer en vereerden het in stilte.
Allerlaatst kwamen de knapen gezamenlijk binnen, knielden neer
in een kring om het Kind en aanbaden de kleine Jezus met harten
vol onschuld en vreugde.
De dienstknechten en knapen vertoefden niet te lang in de grot,
want de koningen kwamen terug en traden met grote plechtigheid
binnen; zij hadden nogmaals andere, lichte, waaiende mantels
aan, die breed om hen heen vlogen; zij droegen wierookvaten in
hun handen en bewierookten met de grootste eerbied het Kind,
zijn Moeder en H. Jozef en de gehele grot; hierna en na een diepe
buiging voor de H. Familie verwijderden zij zich weer. Dit was
de manier van aanbidden bij dit volk, hun
aanbiddingsplechtigheid.
Gedurende heel dit gebeuren waren Maria en Jozef met zoeter
vreugde vervuld, dan ik ze ooit te voren had gezien. Ja,
herhaaldelijk stroomden tranen van aandoening en geluk over hun
wangen. Deze erkenning en plechtige verering van het heilige
Kind, dat zij tot hun spijt slechts zo armoedig konden huisvesten
en van wiens goddelijke waardigheid zij in de nederigheid van
hun hart onuitgesproken doch diep bewust waren, bezorgde hun
een eindeloze troost. Wat waren zij gelukkig te zien hoe, in
weerwil van alle menselijke verblinding, Gods almachtige zorg en
voorzienigheid voor het Kind der Belofte sedert eeuwen de hulde
had voorbereid en deze nu uit verafgelegen landen had
toegezonden, die zijzelf het niet konden geven, nl. de luistervolle,
Hem verschuldigde eer en aanbidding van de machtigen der
aarde. Ach! zij verenigden zich zo hartgrondig met de koningen
om Jezus te aanbidden. De hulde die het Kind hier ontving,
verschafte hun een hemel van geluk.
Fascikel 6
654
|