Leven van Jozef en Maria.
170.
Zondag, 25 februari. –
Ik zag de H. Maagd rokjes breien of haken. Aan haar rechterheup
was een klos wollen garen vastgemaakt; zij gebruikte bij haar
handwerk twee geweerhaakte staafjes of pennen, die naar ik
vermoed, van been waren; het ene is wel een halve el lang, het
ander is korter. Boven de haakjes hebben die staafjes nog een
verlenging, waarover bij de arbeid de draad geslagen en de steek
gevormd wordt; het afgewerkte hangt tussen de twee pennen naar
beneden; zij verrichtte deze arbeid staande, of ook soms gezeten
met het Kindje Jezus in een korfje naast zich.
Ik zag de H. Jozef van lange stroken gele, bruine en groene bast
schermen en grote vlakken en zolderbedekkingen van vlechtwerk
vervaardigen; hij had onder een afdak naast het huis een hele
voorraad van zulke gevlochten vlakken en wanden opgestapeld
liggen; hij werkte er allerlei sieraden in, zoals sterren, harten en
andere figuren. Hem aan het werk ziende, voelde ik medelijden,
daar hij in de verste verte nog niet vermoedde, dat hij zo gauw
naar Egypte zou moeten vluchten.
Moeder Anna komt bijna dagelijks op bezoek uit haar huis, dat
minder dan een uur van hier verwijderd ligt.
Dinsdag, 27 februari. –
Ik zag vandaag de H. Anna met de aan haar verwante dienstmeid,
die te Bethlehem bij Maria was, haar huis verlaten en zich naar
Nazareth begeven. De dienstmeid had een pak aan haar zijde
hangen; ze droeg een korf op het hoofd en een tweede aan de
hand; het waren ronde korven, waarvan de ene doorzichtig was;
hierin bevond zich pluimgedierte; zij gingen met levensmiddelen
naar Maria, die er geen eigen huishouding op nahield en alles van
Anna ontving.
Fascikel 6
711
|