hoveling dringend Herodes te willen vragen, waar zij de
pasgeboren koning van de Joden konden vinden, wiens ster zij
gezien hadden en gevolgd waren en dien zij kwamen aanbidden.
Hierop bracht de hofbeambte verslag uit van zijn ondervraging bij
Herodes en deelde hem ook de vraag van Teokeno mee. De vorst
was geheel ontsteld, doch hij vermande zich en liet aan Teokeno
antwoorden dat hij het geval zou onderzoeken, dat hij in eigen
persoon morgenvroeg hen allen zou ontvangen en meedelen wat
hij daaromtrent vernomen had. Ondertussen konden zij
onbekommerd uitrusten van de vermoeienissen hunner lange reis.
Toen Teokeno bij zijn reisgezellen terugkwam, was het bescheid
dat hij bracht, niet zeer bemoedigend; hun onzekerheid was niet
weggenomen; ook dachten zij er niet aan te gaan rusten en lieten
een deel van het afgeladen reisgoed weer ladensgereed zetten
(om, zo nodig, reisvaardig te zijn). Ik zag hen die nacht niet gaan
slapen, maar wel dat enigen hunner in de stad met gidsen
ronddwaalden en de hemel onderzochten om de ster te ontwaren.
In Jeruzalem zelf was het stil, maar bij de wacht vóór de ronde
herberghof was er een druk geloop, gepraat en gevraag; de
koningen konden het vermoeden niet van zich afzetten dat
Herodes misschien alles wist, maar het voor hen geheim wilde
houden.
Toen Teokeno in het paleis van Herodes binnentrad, was er een
feest aan de gang; de zalen waren hel verlicht; er waren allerhande
wellustige mensen en ook schaamteloos opgedirkte vrouwen bij
hem. Teokeno’s navraag naar een nieuwgeboren koning joeg hem
grote schrik op het lijf en na zijn onderhoud met Teokeno liet hij
aanstonds alle opperpriesters en schriftgeleerden bij zich
ontbieden.
Ik zag deze nog vóór middernacht met schriftrollen bij hem
samenkomen; zij hadden hun priesterklederen en borstschilden
aan en hun gordel was met letters versierd; ik zag er wel 20 om
hem vergaderd. Hij vroeg hen waar de Christus geboren moest
worden en ik zag hoe zij hun schriften voor hem open rolden, hun
Fascikel 6
627
|