Vandaag reeds zond Anna haar man Eliud met de ezel die een
grote lading droeg, en met de haar verwante dienstmeid met een
zwaar pak vooruit; dit was een tweezak, die op haar borst en rug
hing; hij bevatte een deel van de geschenken der koningen, nl.
allerlei stoffen en voorwerpen en gouden vaatwerk, die de eerste
christenen later in hun godsdienstbijeenkomsten en -oefeningen
gebruikten. Alles werd zo geheim mogelijk weggebracht, want zij
worden nog steeds door bespieders in het oog gehouden; het
schijnt dat deze geschenken slechts naar een andere plaats op de
weg naar Nazareth gebracht worden, waar ze door knechten
afgehaald zullen worden, want in vroeger jaren heb ik gezien dat
Eliud bij Anna’s afreis, die weldra zal plaats hebben, terug in
Bethlehem was.
Anna was nu alleen bij Maria in de zijgrot; ik zag ze allebei aan
een grof deken vlechten of breien. In de geboortegrot is nu alles
opgeruimd; alleen de ezel staat er nog, doch achter vlechtwanden
verborgen.
Er kwamen heden nogmaals agenten van Herodes naar
Bethlehem; in verschillende huizen onderzochten zij het geval van
een nieuwgeboren kind.
Er waren heden (nog steeds 26 december) soldaten te Bethlehem
die in verscheidene gezinnen om inlichtingen naar een
nieuwgeboren koningskind vroegen; zij vielen met hun vragen
vooral een voorname joodse vrouw lastig, die kortelings een zoon
had gekregen; naar de geboortegrot kwamen zij niet eens zien,
omdat zij daar reeds vroeger niets dan een armoedige familie
hadden aangetroffen; zo stond het bij die mensen met wereldse
opvattingen vast dat die familie voor hun onderzoek niet in
aanmerking kwam.
Fascikel 6
670
|