gereedheid gebracht; de zaal waarin de handeling voltrokken
werd, was zo groot als de stadskerk hier in Dülmen; rondom
brandden aan de muren vele lampen, zo geschikt dat ze telkens de
figuur van een piramide vormden; aan het boveneinde van een
gekromde buis flikkerden de vlammetjes uit een vergulde schijf of
schaaltje, dat bijna even helder blonk als het lichtje zelf.
Aan de schijf hing, door een tuig (Gewerbe, veer of scharnier)
eraan verbonden, een kleine domphoorn, die, omhoog geklapt, het
licht uitdoofde zonder geur te veroorzaken en die men, om de
lamp te ontsteken, weer neertrok.
Verschillende priesters hadden een rechthoekige kast aangedragen
en geplaatst vóór een soort altaar, op de hoeken waarvan zich
uitsteeksels als hoornen verhieven. Wanneer de deuren van die
kast geopend en verder nogmaals uit elkaar geslagen werden,
vormden zij de schraag of het onderstel van een tamelijk ruime
tafel, die men verkreeg door op het onderstel een groot tafelblad
te leggen. Dit blad overdekten zij nu met een rood en daarover
met een wit doorzichtig kleed, dat rondom tot op de bodem
neerhing. Op de vier hoeken van deze tafel werden meer-armige
kandelaars met brandende lampen geplaatst en in het midden
stonden rond een langwerpig, scheepvormig wiegje twee ovale
schoteltjes en twee korfjes. Al dat gerei hadden zij uit de
verschillende vakken van de kast zelf te voorschijn gehaald; ook
werden daaruit de priesterklederen genomen, die op het ander,
vaststaande altaar gereed gelegd werden. De opgestelde offertafel
was met een traliehek omgeven.
Aan beide zijden van deze zaal in de tempelgebouwen waren
tegen de muren gestoelten of zitbanken, de ene hoger dan de
andere (dus trapsgewijze ingericht); in deze gestoelten bevonden
zich biddende priesters358.
358 Rijen zitbanken tegen de wanden. – Deze inrichting zal K. dikwijls
vermelden; ze is eigen aan het Oosten en verdient daarom een bemerking.
Ze was gebruikelijk in synagogen, in rijker burgerhuizen, vooral in de
ontvangstkamer; in bijzondere vergaderzalen. Zo was een samenkomstzaal
Fascikel 6
692
|