Hij had hoge bedieningen in de tempel weten te bekomen voor
aanhangers van hem en dezen brachten hem regelmatig alles over,
wat zij daar te weten kwamen; ze verklikten hem wat in zijn
nadeel gebeurde en wie zich tegen zijn bedoelingen aankantten
(= zich verzetten). Op hun zwarte lijst stond vooral een
hooggeplaatste tempelbeambte, een deugdzaam en rechtvaardig
man. Dezen ontbood hij zeer hoffelijk bij zich naar Jericho, doch
liet hem onderweg in de woestijn overvallen en vermoorden, om
de schijn te wekken dat die moord door rovers was gepleegd334.
Enige dagen daarna kwam Herodes naar Jeruzalem om er het
tempelwijdingsfeest op 25 Kislew met de Joden te vieren en hij
kwam daar in een zeer hachelijke situatie. Hij wilde op zijn
manier de Joden een genoegen doen en eer bewijzen; hij had de
gouden afbeelding van een lam laten maken of liever van een
bokje, want het had hoornen en dit beeld moest op het feest
aangebracht worden boven de poort die van het voorhof der
vrouwen naar dat van het brandofferaltaar leidde; voor deze daad
van moedwil (= willekeur, boos opzet, kwaadwilligheid, baldadigheid)
hoopte hij nog dankbaarheid in te oogsten. De priesters echter
334 Herodes had bespieders. – Zoals alle despoten vermoedde hij overal
onraad, samenzwering en verraad. Vóór alles was hij bedacht op eigen
veiligheid en het behoud van zijn troon. Ook bouwde hij fort op fort te
Jeruzalem en zelfs te Jericho, zijn tweede hoofdstad en winterresidentie.
Zijn paleizen zijn het toneel geweest van de wraakroependste wreedheden.
Voor zulke dwingelanden is een Gestapo met geheime spionagedienst
onmisbaar en hij ontbrak niet aan Herodes.
Hierover zouden wij graag een zeer mooie tekst van Flavius Josephus
plaatsen, doch daar hij te uitvoerig is, nemen wij er slechts de volgende
regels uit: “Reeds het bericht van een gevaar ontstelde hem. Dan vermeed
hij openbaar onderzoek, maar omgaf de verdachte persoon met spionnen en
bewaakte hem dag en nacht. Daar hij, veiligheidshalve, iedereen verdacht
en overal onraad vermoedde, koesterde hij ook jegens onschuldigen en
ongevaarlijken een bestendig wantrouwen ...
Men vertelt zelfs dat hij zich soms verkleed en incognito onder de menigte
begaf om de mening van het volk over zijn persoon en zijn bestuur zonder
tussenpersonen te weten te komen …” (Ant. Jud. XVI, 8, 2).
Ook K. vermeldde reeds zulke bespieders in fasc. 5, nrs. 121 en 126.
Fascikel 6
633
|