verwoeste kerken afkomstig waren en dateerden uit de eerste
christelijke tijden; ze waren vaak aanleiding tot kostbare visioenen en
haar vrienden maakten er ook wel eens gebruik van om haar
verlichting in haar groot en voortdurend lijden te verschaffen, vooral
wanneer het buitengewoon erg en ondraaglijk geworden was.
Tot hier de nota van Brentano, maar deze blijft aan het woord in de
tekst.
***
In verband met de geschiedenis der H. Driekoningen spreekt hij van
relikwieën die van hen afkomstig zijn en meteen levert hij de bewijzen
van K.’s kennis en helderziendheid inzake relikwieën.
Deze uiteenzetting beslaat 7 bladzijden. Daar dit alles meer tot het
leven en de charismata van K. dan tot het leven der H. Maagd behoort,
daar wij minder reden hebben dan Brentano om hierop de nadruk te
leggen en bovendien ons werk niet nodeloos mogen verlengen, stellen
wij ons met een paar trekken daaruit tevreden.
In het begin van dit nr. 160 noemde K. twee in haar bezit zijnde
relikwieën van de H. Driekoningen: iets van het presenteertafelkleedje
en iets van een mantel.
Zij vervolgde en zei tot Brentano: “Ze zijn bij U, thuis, in één van de
zakjes, waarin relikwieën stevig verpakt zitten.”
Brentano bracht haar die pakjes en ze greep er één uit, dat de
aangeduide relikwieën bevatte; zij opende het dadelijk en herkende een
geelwollen en een ander donkerroodzijden stukje stoffe als afkomstig
van de H. Driekoningen.
Van hun mantels zei zij: “zij bezaten er verschillende, een sterke en dikke
die zij droegen bij slecht weer; een gele en een rode van fijne lichte
wolle; die mantels waaiden onder het gaan in de wind; bij plechtigheden
droegen zij mantels van ongeverfde zijde; ze glansden, waren op de
zoom met goud geborduurd en hadden een lange sleep die gedragen
werd.”
Een stukje zijde was ook aanleiding tot een visioen over zijdeteelt,
waarvan zij getuige was in een streek nog verder dan het land der
koningen, nl. in westelijk Koressan.
Fascikel 6
681
|