Een nieuwe ster, midden tussen de overige, hoog aan de hemeltrans, kon
wel iets te betekenen hebben, een boodschap verkondigen, maar kon geen
weg, of zelfs geen richting aanwijzen, nog veel minder een huis of grot.
Nochtans heeft de ster dit alles gedaan: de ster ging de Wijzen vooraf:
(antecedebat eos).
Bij een tweesprong wees ze de juiste richting aan (nr. 148);
ze ging staan boven de plaats waar het Kind zich bevond: usque dum
veniens staret supra, ubi erat puer (Mt. 2, 9).
Ook verscheen hun de ster boven hen, toen ze nog in het oosten in hun land
waren, ze stelde zich in beweging, zij volgden haar, ze strekte hun tot gids
tot Bethlehem toe.
“Zie de Magiërs daar gaan”, dichtte in de 5e eeuw Sedulius, “met als gids de
ster die hun verschenen was.” Vandaar hun droefheid, wanneer ze zonder
natuurlijke oorzaak verdwenen was te Jeruzalem, hun vreugde, toen zij hun
buiten de stad opnieuw verscheen. Vaak verdween ze niet geheel, maar
verminderde van glans, waar de mensen minder goed waren, schitterde
buitengewoon helder, waar brave mensen woonden (nrs. 142, 143).
Allemaal tekenen en bewijzen dat het geen gewone ster was, wat ook hieruit
blijkt dat ze een richting volgde in strijd met de algemene loop van de
sterren, die zich noch westwaarts noch zuidwaarts bewegen.
Men mag dus aannemen dat God met opzet een luchtlichaam had
geschapen of een lichtbol daar geplaatst had op een zekere hoogte,
vanwaar ze de weg aantonen kon.
Wij mogen aannemen dat ze, waar het nodig was, lager dalen kon.
Volgens K. vertoonde ze een staart, waarmee ze soms de aarde bijna raakte
(nrs. 136, 142, 143)
In zijn eenvoudige taal heeft Matteüs dit lichaam ‘ster’ genoemd.
Wij spreken toch ook van meteoren die in de lucht vliegen, als van sterren
die vallen, of, als ze talrijk zijn, van een ‘sterrenregen’.
***
Hoe konden de Wijzen in Judea zich verstaanbaar maken?
1) Het is niet uitgesloten dat zij een tolk gebruikten.
2) Door tekenen en enkele woorden, want, buiten een paar tot Herodes
gerichte vragen, hadden zij weinig met de Joden te maken.
Hun levensbehoeften hadden zij mee.
Een voorname reden waarom Prat meent dat zij Arabieren waren, is deze:
de Arabische taal is zeer nauw verwant aan de hebreeuwse; de meeste
woorden zijn taalkundig dezelfde; zij konden zich in zulk geval gemakkelijk
doen begrijpen.
Fascikel 6
643
|